zie het vermoeden van de oplossing al op jullie gezichten.....
Je weet, dat ik met de van P....'s twee weken in Interlaken logeerde. Dat is een beproeving; de heer van P...., mijn aanstaande schoonvader, kan alleen over automerken praten, terwijl hij de namen nog verkeerd uitspreekt; mijn lieve a.s. schoonmoeder, het enigszins verouderde, rimpelige evenbeeld van mijn lieve a.s. vrouw, praat over alles met de meest volslagen begriploosheid. En Zus van P.... is.... Zus van P....: daarom zal ik haar trouwen.
Ik leefde dus in Interlaken en danste met Zus, beklom bergen met Zus, teade met Zus. Want, vrienden, (de oplossing komt), Zus van P.... is mooi. Méér weet ik niet; zij kan overigens evengoed een reflexapparaat zijn; van een menselijk bewustzijn in haar, zoals wij in onze kring dat verheerlijkten, heb ik nog nooit iets gemerkt. Maar zij is aanbiddelijk mooi; zij is goddelijk; zij wijdt haar lichaam een religieuze cultus; zij verzorgt het als een geliefd object; heur haren geuren altijd, altijd; des morgens, des middags, des avonds, des nachts in ieder gewaad, dat zij draagt, een groot gebed tot haar schoonheid. Zus van P.... is altijd mooi en altijd anders en nieuw; zij is aanbiddelijk, aanbiddelijk, aanbiddelijk. Zij is alles voor mijn steeds begerende blikken.....
Jullie ziet, dat ik lyrisch kan worden over iemand, die ‘Zus’ heet op haar één en twintigste jaar. Dat kan ik, steeds weer, wanneer ik zorgvuldig vermijd de Geest in mijn lyriek te betrekken. Want voor mij, onverzadiglijk estheticus, is nu de Schoonheid vlees geworden. Alles, wat mijn oog wilde, ligt bijeen. Nooit heb ik gedacht, dat dit mogelijk was: langer dan twee weken schoonheid zien en toch niet slapen van verveling. Ik begin te geloven, dat het lichaam van Zus van P.... haar Geest is. Daarom trouw ik, Richard Delavigne, met Zus van P....
Ik wil jullie niet vermoeien met detailbeschrijvingen,