Sanctus Thomas Aquinas
Chesterton, Tooverij (‘Magic’)
Een toneelstuk moet in de eerste plaats beoordeeld worden naar de kracht van zijn dramatische plastiek. Al het andere, b.v. levensbeschouwing en onderwerp, komen in de tweede plaats; of liever: bij de goede toneelauteur zijn zij onscheidbaar in de plasticiteit vervlochten. Het mag overigens een interessant procédé zijn mogelijke denkbeelden en bedoelingen uit een drama op te vissen en achteraf te gaan analyseren, dit blijft een procédé van zuiver intellectualistische aard. Wanneer die denkbeelden en bedoelingen de toeschouwer niet in de zaal gefascineerd hebben, dan kan de toneelschrijver zijn matten wel oprollen.
De schrijver van Magic nu fascineert door elementen, waarmee hij zelf waarschijnlijk niet heeft willen fascineren. Dit is de negatieve Chesterton, de schepper van prachtige negatieve figuren met negatieve idealen: de alzijdige, onzijdige en daardoor volslagen belachelijke hertog, de verlichte dokter, de amerikanistische jongeling en de principiële predikant. Dit is niet die Chesterton, die als debatterende antipode van Shaw bekend staat, want hij is shawesker dan de grote Bernard zelf. In de vorm van het antwoord-ad-rem botst hier moraal tegen moraal; de mensen staan als oplettende schildwachten hunner heilige huisjes tegenover elkaar. Onder de vele paradoxale ‘bons mots’ verbergt zich de tragische ernst, die iedere botsing in wezen betekent. Deze Chesterton is de man, die in de zaal fascineert.
Bij Shaw werd dit schermutselen tot een confessie, want de belijdenis van zijn leven is niet anders dan het evoluerend worstelen van levensbeschouwingen. Shaw's negativiteit is zijn grote positieve kracht. Ik geloof, dat het Chesterton, als dramaturg, ten goede zou zijn gekomen, wanneer hij zich in dit zijn eerste en enige dramatische werk tot deze negatieve positiviteit had bepaald. Maar waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. Er komt dus in Magic ook nog een griezelige