Door carnavalrumoer wordt de monotone grauwheid van het gebeuren om een sterfbed gebroken; een synthese wordt het lacy niet. Vergelijk echter slechts de onwaarheid van Hauptmann van de vorige avond; dan blijkt, dat de oplossing van de vraag, of een drama kunstuiting genoemd kan worden, niet gezocht mag worden alleen in een technische volmaaktheid. Hierin faalden immers zowel de oudere Duitser als de jongere Fransman. De Bouhélier echter is in de eerste plaats oprecht, al voelde hij zich gedwongen enige concessies te doen aan een modernisme, dat hier meestal overbodig is en te veel een opzettelijke bedoeling verraadt.
Een nieuw probleem wordt in Het Carnaval der Kinderen niet gesteld. De moeder, die zich in haar jeugd vergat, de ontreddering in een meisjesziel, die de waarheid over haar geboorte te horen krijgt, zijn wel meer behandeld. Het conflict is nog een botsing tussen maatschappelijke en humane begrippen, een echo dus van de ontelbare sociale drama's van een vorige eeuw. Maar er is een ander element, het bewust-symbolische. De Bouhélier groepeert zijn personen om een stervende moeder, die steeds (in het derde bedrijf nog als dode) het centrum der handeling is; de dochter weifelt tussen haar en de zelfstandigheid van een nieuw leven; de twee tantes roepen haar verleden op; een pierrot (maar het is slechts een verklede bovenbuur!) brengt haar een te late genegenheid. En van dit alles is het begin gelijk aan het einde: de eenzame oom Anthime, die de kleine Lie in het halfduister een sprookje vertelt... een paar dolle gemaskerden dansen langs hem en zijn alleenheid is volkomen...
Al was het inwendig contrast niet weg te nemen, deze opvoering verzachtte het door haar goede eigenschappen. De regie van mevrouw Ranucci-Beckman had vele uitstekende resultaten; zo b.v. het zachtverlichte raam, dat het toneel afsloot, waartegen welsprekend silhouettenspel kon gegeven worden. Greet Lobo overtuigde weer volkomen als Céline, de stervende moeder, vooral in het laatste aangrijpende levens-