de kleverige liefde van een lompe vlegel. Hij zou haar willen aaien en slurpend zoenen. Hij is een schamele aan de dis des levens. Maar hij eist zijn deel...
Hij rekt zich en verdwijnt, naar buiten. Mijn God, wie ben ik, dat ik ook dit zo volkomen begrijpen kan?
De lucht draagt vermoedens binnen,van schone dofheid en onverdiende verzadiging. Mijn blik volgt de jubel der straten, waarin het leven terugkeert. Het is de herhaling, die steeds nieuwe vreugde aandraagt. Het is de herhaling, die mij mijn Dag zó hevig doet minnen, als ware ik een kind van de Nacht geweest.
Een hand raakt mij aan. Dat zijt gij, mijn Vriendin, die mij eens getroost hebt, toen wij beiden kinderen waren, met zonderlinge en vluchtige smarten. Ik ken de gaven van uw handen. Waarom zijt ge nu hier gekomen?..
Maar reeds spreekt zij. Allen, die vandaag hier komen, schijnen te moeten spreken, met vreemde woorden. Ik hoor de ongewone aarzelingen in haar stem en zie de onbewuste glorielach om haar mond. Ik weet voor zij uitgesproken heeft, dat ik mijn vriendin verloren heb met wie ik over dichters en wijsgeren twistte. Dat heeft zij mij verraden door die lach...
Zij heeft lief. Een man. Hij is lid van de gemeenteraad en weet van poëzie noch logica. Mijn Dag heeft een nieuwe schuld.
Ik begrijp dit volkomen, maar zèlf...
Nu is het mij klaar, wat mij lang verborgen bleef, maar een geheime kwelling was. Zo pijnigt een gedachte, die vormloos is en lichtschuw. Mijn noodlot is mij onthuld, terwijl ik mij dacht te geven aan u, mijn Dag! Zij allen hebben u ontvoerd, die apollinische dichter, die gezwollen satyr, die zachte vrouw! Zij hebben de wegen uwer ogen verduisterd. Zij hebben de geur van uw haar geroofd. De dreun der harmonika's rond u is gestorven onder hun stemmen.
Omdat ik uw liefde niet waardig ben. Omdat ik hen en de gehele mensheid omvatten kan, maar zelf niet de