verwijderd houdt en haarzelf ook eens beroerde. Tenslotte beseft zij als hoogste doel de gedeeltelijk eenzame gemeenschap, waaraan haar leven gewijd was, terwijl haar kinderen op hun manier hun roeping gaan zoeken.
Wat de vertolking betreft: het Schouwtooneel was hier op zijn best. De sterke figuren in dit stuk zijn de ouderen, de fabrikant, de man uit één stuk, die Ko van Dijk speelde, en zijn vrouw, hem doorziend in zijn schijnbare bruuske grofheid, bemiddelend door haar ruime opvattingen tussen niet te verenigen contrasten, waarvan Pine Belder een onvergetelijke opvatting gaf. Van Dijk, met nu eens norse, dan weer joviale accenten was een vader, die lijdt onder de onvermijdelijke verkoeling tussen hem en zijn kinderen, toch niet begrijpen kan; geenszins een dogmaticus (vgl. Wegener in der Sohn), voor wie slechts één onaanvechtbaar uitgangspunt bestaat. Daartegenover was de milde, gevoelige moeder van Pine Belder, zacht-romantisch, maar nooit met overdrijving gespeeld, een gelukkig geziene en diepmenselijk begrepen tussenfiguur. En wat een oorspronkelijk acteur als van Warmelo uit zijn bescheiden rol (de horlogemaker Bron) kon toveren, verdient hier niet vergeten te worden.
Aan de puberteits-bevliegingen (levensstromingen?) van de jongere generatie hecht ik geen culturele waarde. Het komt wel terecht. Enny de Leeuwe en Carel Rijken speelden zoon en dochter, beide troebele en weinig levende gestalten, zeer naar behoren, maar uit de schoolsheid van hun te talrijke, te jeugdige en te beschouwende gesprekken konden zij zich niet losmaken.
22 maart 1924
M.t.B.