NRC-artikelen 1930-1939
(2010)–Menno ter Braak– Auteursrechtelijk beschermdHet belang van Max Fleisher en zijn ‘werken’. – Hij breekt baan zonder baan te willen breken. – Geteekende lijn en ‘geteekend geluid’. – Fleisher's profetenrol.Dr. Menno ter Braak schrijft ons:
De geluidsfilm heeft ons een soort renaissance van een merkwaardig cinegrafisch genre gebracht. Voor de sprekende, zingende en musiceerende kolossen worden opgediend, verschijnt meer en meer geregeld een hors d'oeuvre van Max Fleisher, dat het verhemelte van den bioscoopbezoeker moet prikkelen en hem tot de ‘zware’ kost inleiden. Het is alleen maar jammer, dat, wanneer het hoofdgerecht niet aan de eischen van het koksfatsoen beantwoordt, de prikkeling vergeefsch is geweest. Dit mag echter geen aanleiding geven tot het onderschatten van de hors d'oeuvre zelf, die ongetwijfeld langzamerhand een eigen plaats is gaan innemen in onze belangstelling. Het klinkt misschien ietwat zwaar-op-de-handsch, vis à vis zulke pretentielooze niemendalletjes als deze teekenfilmpjes, vooral omdat zij tengevolge van hun succes ook al weer en gros worden aangemaakt en daarom noodzakelijkerwijze aan originaliteit verliezen. Zelfs een Max Fleisher met zijn staf kan geen oorspronkelijkheid uit den grond heksen, ook al beschikt hij over een zoo gevarieerd repertoire als de gehoorzame, fantastische, ongebonden lijn. De teekenfilm vraagt echter desondanks de aandacht, omdat zij voor het eerst een eenigszins intelligente oplossing van het film-en-geluidprobleem op de nieuwe gemechaniseerde basis aan de hand heeft gedaan. De moraal van de teekenfilm is dan ook belangrijker dan de (of: menige) teekenfilm zelf. Het ware lichtelijk belachelijk, de ‘werken’ van Fleisher c.s. op te blazen tot groote cultuurverschijnselen à la Die Leiden des Jungen Werthers of, zelfs, den heer Fleisher op één lijn te stellen met humoristen als Dickens of Gogol; daarvoor draagt zijn ‘productie’ al te zeer de sporen van commercieelen invloed. Evenmin behoeft men Fleisher c.s. te vergelijken met Ruttmann, wiens absolute films ook in zekeren zin tot het genus teekenfilms gerekend kunnen worden. Van de principieele strengheid van dezen kunstenaar missen de teekenfilmpjes uit de Amerikaansche school ieder spoor (ook in het volhouden van den filmischen humor). Ook met de schaduwfilms van Lotte Reiniger zijn de punten van overeenkomst zeldzaam, al is men in dit geval geneigd, aan den spontanen, naïeven Fleisher de voorkeur te geven boven de zoetelijke elegance van de Duitsche dame. Neen, Max Fleisher en de sleep zijner epigonen beschikken over een onbetwistbaar eigen cachet, dat men in die eigenheid moet kunnen waardeeren zonder het dadelijk op de gewichtige gebieden der cultuurhistorie over te brengen. Dat Fleisher een baanbreker der filmkunst is, zal zich moeilijk laten bewijzen; maar het is juist zijn attractie (zijn ‘speciale attractie’, om in bioscooptaal te spreken), dat hij van het argelooze centrum zijner humoristische bedenksels uit meedoet aan de voortdurende beweging der waarden, waaraan de film en de filmkunst onderhevig zijn. Al amuseerend, al zwoegend voor het millioenen publiek der variétébioscopen draagt hij zijn steentje bij aan het gebouw, waarvan hij het bestaan misschien niet eens kent. Max Fleisher (gemakshalve vatten wij in hem de ‘school’ der teekenfilms van deze bepaalde structuur samen) heeft één enorm voordeel boven zijn collega's, die in dienst van dezelfde maatschappij op griezelige helden en heldinnen worden losgelaten; zijn basis is n.l. niet de foto, maar de geteekende lijn. Het geheim van de geteekende lijn is ook het geheim van den baanbrekenden Max Fleisher die overigens niet wil baanbreken, maar alleen vermakelijke hors d'oeuvres serveeren; het geheim van de geteekende lijn is zijn onvereenigbaarheid met de al te vlotte, al te ‘gelijkende’ reproductie der cliché-werkelijkheid. Men kan zeggen, dat de teekenfilm Fleisher min of meer vanzelf in de richting van den waarachtigen filmhumor moest drijven; bij een zoo geraffineerde volmaking der fotografie, als die in Hollywood bestaat, heeft men zeker geen behoefte aan ‘net-echte’ teekenaars, die zoo teekenen, ‘dat het precies lijkt’! Men heeft een Fleisher noodig, om met de geteekende lijn Punch- en Lifegrappen uit te halen, m.a.w. om de dingen in een gewijzigde orde, die van den chargeerenden humor, te laten zien. Fleisher vond zijn speciaal gebied economisch toegewezen, en men kan het zijn genie noemen, dat hij die toewijzing niet verkeerd interpreteerde. Hij werd daardoor bijna automatisch van meer belang voor de film als kunstvorm dan de Niblo's en Navarro's, die van het tooneel uit regisseerden en acteerden, gesteund door de schijnwerkelijkheid (die voor de filmkunst in het geheel geen werkelijkheid is!) der reproductieve fotografie. De geteekende lijn van Fleisher immers behoefde de verleiding der ‘mooie’ fotografie en van het ‘knappe’ spel niet te weestaan; economisch, automatisch stond dit procédé buiten de gewone lotgevallen der gewone filmindustrie. Economisch, automatisch naderde Fleisher tot de grondslagen der filmkunst, omdat hij het moest hebben van de grillen zijner grafische verbeelding, van de ‘ontwerkelijking’ der cliché-werkelijkheid door den humor. Hij kon vrij beschikken over een zoo fantastische montage als maar eenigszins denkbaar is; hij mocht clowns in inktpotten laten verdwijnen zonder zich te geneeren voor de ‘onwerkelijkheid’ van die verdwijning; hij kon menschen uitrekken en samenknijpen, tot er geen spoor van hun deftige en pretentieuze ‘werkelijkheid’ meer over was. Al deze grappen stuwden hem, den amusementsman, hobbelend over kunstmatige zeeën en gezeten op kunstmatige zeemonsters, in de richting van het filmkunstevangelie van Ruttmann en Poedowkin. Toen mocht men hem toch ook wel ontdekken als een baanbreker der cinegrafie... Met dezelfde economisch gemotiveerde, maar door zijn talent gerealiseerde zekerheid van het optreden zag men Fleisher in een vernieuwd gewaad opduiken na de toepassing van het geluidsprocédé. Ook hier was hij voor Amerika slechts als de ‘werkelijkheid’-vervormende humorist bruikbaar naast het gewone cliché-systeem talkie, dat uit den treure heil ging zoeken in botte gelijktijdigheid van beeld en geluid; ook hier nam hij zijn kansen waar. Spontaan kwam hij voor den dag met een gemonteerden geluidshumor, die bewust profiteerde van de ‘geluids-close up’ van een olifant, zooals zijn ‘zwijgende’ humor profiteerde van diens kolossale lichaamsdeelen. Naast de geluidsfotografie van Sonny Boy werd hier dus de geluidsteekenkunst gedemonstreerd, die haar bestaansreden dankte aan de vraag naar humor, maar middellijk in het heetst van den strijd om het geluidsfilmprobleem verzeild raakte. Fleisher had succes, Fleisher werd beroemd, zijn fabriek werkte op volle kracht; maar dit kan niet afdoen aan Fleisher's verdienste ten opzichte van de filmkunst, die hij waarschijnlijk niet of slechts bij name kent. Door het geluid als humoristisch element in zijn filmischen zin toe te passen, wijzigde hij ook de clichérealiteit van het oor, zoodat hij opnieuw, thans via muizengepiep en wegfladderende noten, onbewust naderde tot een serieuze Melodie der Welt... Max Fleisher is een goed humorist, één van de bovenste Punch-plank zelfs. Hij heeft als representant van dit half-artistieke, half-industrieele genre zijn onmiskenbare kwaliteiten. Maar belangrijker dan deze kwaliteiten is zijn onbewuste profetenrol; zelfs bij het indifferente bioscooppubliek bereidde hij eenigszins den weg voor de werkelijke geluidsfilm, die gebaseerd zal zijn op een scheppende vervorming der gegevens, zoowel visueel als akoustisch. Fleisher's humor is betrekkelijk gemakkelijk te imiteeren, omdat zijn vormenwereld tenslotte een vrij geborneerde Punch-wereld is; en niettemin moet de filmkunst hem dankbaar zijn, omdat hij intuïtief, juist in deze verbasterde filmaera, aan zijn beperkt, maar zuiver filmgevoel den vrijen teugel liet. Hoe schitterend hij ook economisch verklaard kan worden uit den Amerikaanschen humor, als profeet kan men hem alleen verklaren uit zijn betrekking tot de grondwaarheden der cinegrafie, waaraan hij op zijn bescheiden wijze deel heeft. |
|