laatste woord te laten aan het maatschappelijke, officieele, bewuste; de verhouding Theseus-Hippolyta staat buiten en boven de troebelen van den zomernacht; hertog en hertogin, omringd door de zonder psychiater weer gerepareerde paren, aanschouwen aan het slot van het stuk de parodie van dorpers op de romantische historie van Pyramus en Thisbe, ‘iuvenum pulcherrimus alter, altera quas Oriens habuit praelata puellis’, maar hier tot caricaturen geworden onder de handen van wevers, ketellappers en kleermakers. Ook hier weer de tegenstelling, die omkeerbaar is: thans de rijken en voornamen tegenover de ‘proleten’. De ‘proleten’ zijn de sukkels, de stommelingen, de ongemanierden, met wie Shakespeare doelbewust humoristisch solt, als representanten van een soort bestaan, dat in het schoone bestaan van hertog en hovelingen is verfraaid tot een elegant gezelschapsspel. Verachting van de ‘betere standen’ voor de ‘mindere’ is hier de tegenkant van een officieuze waardeering voor hun gijn.
In A Midsummernightdream blijft alles episode, intermezzo, met een krachtig positief slot (huwelijksnacht en gros, collectief bruilofstlied ter eere der komende vruchtbaarheid, Puck als ‘uitsmijter’). Die positiviteit is voor het publiek, dat zijn normen bevestigd wil zien door Fortimbras, nadat Hamlet zijn mephistophelische rol heeft gespeeld. Zoo spreekt ook Malcolm, toekomstig en officieel koning van Schotland, zijn toekomstige officieele onderdanen toe, nadat Macduff het hoofd van Macbeth heeft gedemonstreerd, als de vervulling van ‘measure, time and place’. Het is Malcolm, de wettige macht, die triomfeert, en anders had het in presentie van den Stuart Jacobus I ook moeilijk kunnen