rende zuil tot levende werkelijkheid maakte? Sprookjesdichters hebben stoutmoediger tegenstellingen en onvergelijkbaarder grootheden in het taalbeeld doen samenvallen; men behoeft nog niet Rie Mastenbroek en Einstein te combineeren, maar slechts tot den Psalmist te gaan, die rivieren in de handen laat klappen en sterren laat zingen. Waar is hier de ‘zuivere’ impressie? Die is er niet, men kan het Seerp Anema, die Kloos heftig aanvalt, volmondig toegeven; er is geen zuivere beeldspraak, zooals de Tachtigers meenden; of zooals de heer Anema het uitdrukt: ‘Alles kan tot metafoor worden, mits het voldoende gevoelsbetooning heeft in het milieu, waarin het voorkomt.’ Er is geen zuivere beeldspraak, en er is, absoluut gesproken, dus evenmin valsche beeldspraak; iedere beeldspraak kan èn zuiver èn valsch zijn, dat hangt af van den achtergrond; wanneer die achtergrond een bitterende zuil aannemelijk maakt, dan aanvaard ik dien bitterenden zuil zelfs als een bijzonder oorspronkelijk beeld, als een revelatie; ik zie dien zuil het glaasje opheffen, ik hoor dien zuil klakken met de tong, als het moet. En omgekeerd: een
schrijver, die zonder één gedurfd beeld de gedurfdste ideeën verkondigt, die zich, met andere woorden, van de gewone voorraad ‘versleten beeldspraak’, in de omgangstaal opgehoopt, bedient om de oorspronkelijkste dingen te zeggen...zulk een schrijver is mij meer waard dan een individualist van de allerindividueelste expressie en de allerindividueelste emotie van het ‘genus subtile’ Arij Prins, die zijn tijd doorbracht met het zoo uitzonderlijk mogelijk uitzeggen van zoo onbelangrijk mogelijke sensatietjes en emotietjes!
De consequentie van het Tachtiger geloof in de ‘zuivere