berust eveneens op de beweging, de film vertelt en de litteratuur vertelt, ergo...
Dit overgrijpen van de kunsten op elkaars gebied (een caricatuur van een synthese!) heeft Nietzsche eens één der kenmerkendste voorbeelden van decadentie genoemd. Men wil ideeën schilderen, men wil gedachtenprocessen filmen...dat alles wijst op onmacht, op verval; men beheerscht zijn uitingsmiddel niet meer en daarom grijpt men naar den afval van de andere middelen. De ironie van het lot wil echter, dat de schrijvers, die zich van het procédé in questie bedienen, zichzelf beschouwen als...de bestrijders der decadentie! Zij beschouwen zich, omdat zij de psychologische verfijning en het instinct voor de nuance van stijl en begrip niet bezitten, als vernieuwers van het stijlbegrip; zonderlinger misverstand is moeilijk denkbaar. Omdat zij het ‘non multa sed multum’ resoluut hebben verwisseld met een ‘non multum sed multa’, meenen zij gerechtigd te zijn het individualisme als afgedaan te behandelen; het journalistiek filmpanorama-zonder-film, hun voor alle onderwerpen bruikbaar patent, willen zij liefst laten doorgaan voor een soort gemeenschapskunst. Tegen die qualificatie bestaat dan ook eigenlijk allerminst bezwaar; als men maar in het oog houdt, dat ‘gemeenschap’ en ‘afval’ dan synoniemen zijn en dat de schrijvers, die deze ‘gemeenschap’ zoeken, juist de stijlverbetering tot massarecept willen verklaren. Hun filmische compleetheid moet die massa imponeeren, die ‘zelf nooit zooveel verschillende typen bij elkaar heeft gezien’ en derhalve verbaasd is, dat één Jef Last in staat is een Troelstra evengoed als een Posthuma te beschrijven, of liever te filmen. Colportage en reportage: daarvoor staat deze massa,