en in alle tijden behoort te verstaan; zij zijn zoo aangelegd, dat hun het lezen van een belangrijk boek vergald wordt door de wetenschap, dat zij het eigenlijk niet mooi mogen vinden, omdat het geen goede roman is. Deze menschen herinneren mij altijd aan dien Amerikaan, die op een kameel de Sahara wilde doortrekken, dit inderdaad ook deed, een prachtigen, boeienden tocht had en zich in alle opzichten voldaan voelde...tot hij, aan het einde van zijn reis gekomen, toevallig hoorde, dat zijn kameel een drommedaris was geweest; toen was het genot van de expeditie voor hem volkomen bedorven, want hij achtte zich gedupeerd, opgelicht en gedesillusioneerd. Zoo doen ook zij, die onder het lezen van een boek den kameel ‘roman’ voortdurend voor oogen hebben; zij zitten gekluisterd aan een schema, een procédé, zij zijn dogmatici geworden, zij kunnen op een drommedaris gezeten niet meer aanvaarden, wat zij op den gewaanden kameel aan ervaring opnamen.
In het algemeen zullen auteurs, die iets meer te zeggen hebben dan de gemiddelde publicisten, zich niet veel aantrekken van de criteria, die de literatuur-historici voor de verschillende vakjes van de letterkunde hebben bedacht; zij zullen goede boeken schrijven, en als die goede boeken toevallig ook nog goede romans zijn in den zin, dien de literatuur-historici aan dat woord zijn gaan hechten, is dat een zuivere bijkomstigheid. De romans van Dostojewski zijn volgens West-Europeesche criteria bijna alle slechte romans; maar ik zou niet willen, dat Dostojewski goede romans had geschreven volgens het onberispelijk voorbeeld van Madame Bovary! Al deze vorm-criteria zijn volkomen bijzaak, zoodra een scheppende persoonlijkheid zich van den vorm bedient;