Aphorisme en preek
IK geloof niet, dat men een nieuwe mythe het aanzijn geeft, als men zegt, dat de toewijding aan de preek ons volk van het aphoristisch spreken en denken heeft afgedreven. De preek immers kan meesterlijk zijn of afschuwelijk: kort is zij nooit, want de indeeling eischt een paraphrase van een tekst op zijn minst; voor het uitvoerige mangelen, stoomen en oppersen van het ‘aphorisme uit den Bijbel’ is een bepaalde tijd uitgetrokken, die geen predikant straffeloos kan negeeren, zonder in botsing te komen met de ‘adat’. De preek vergt een gedurig om en omwentelen van één waarheid (liefst natuurlijk een onwaarheid), tot die van alle kanten dubbel en dwars bezien, bekeken, belicht, beschouwd en herkauwd is; de kerkbezoeker stelt meestal dien dominee het meest op prijs, die zijn onderwerp volkomen weet ‘uit te melken’. De tekst, d.i. het aphorisme, is derhalve in den preek-ritus nog niet iets compleets op zichzelf; het aphorisme is hier een ‘cel’, waaruit de eigenlijke moraalstof nog moet worden ‘opgebouwd’. Vandaar, dat het ‘à peu près’ van herhaling en omschrijving, voor de techniek van het aphorisme zoo noodlottig, bij de preektechniek druk wordt gecultiveerd; het komt hier niet in de eerste plaats aan op het moment, maar op den duur, en de moraal, die uit preeken voortvloeit, is dan ook een duurzame moraal, vergeleken bij de onverantwoordelijke snelheid en wuftheid van het snel opgeworpen en even snel weer verwaaide aphorisme. Telkens moet de schrijver van aphorismen weer volkomen ‘nieuw’ zijn;