[Voorwoord]
Bij dit definitieve afscheid van mijn academische studie gevoel ik mij gedrongen, een enkel woord van dank te richten tot Hoogleeraren en Privaatdocenten aan de Gem. Universiteit van Amsterdam, wier lessen en persoonlijke raadgevingen tot de voltooiing mijner universitaire ontwikkeling zooveel hebben bijgedragen. In het bijzonder echter zij het mij vergund, U, Hooggeleerde BRUGMANS, gedurende vele jaren mijn leermeester en thans mijn promotor, mijn erkentelijkheid te betuigen, niet in de laatste plaats voor de wijze, waarop Gij mij toestondt, dit proefschrift, welks onderwerp en gedachtengang reeds lang mijn aandacht hadden getrokken, te bewerken. Dat ik bij de behandeling der problemen, die deze zeer eenzijdig onderzochte periode met zich meebracht, steeds een vast uitgangspunt in Uw colleges kon vinden, stemt mij tot groote dankbaarheid.
Dat ik in dit boek van de duitsche taal gebruik gemaakt heb, vindt zijn oorzaak niet in een bijzonderen voorkeur, maar, zooals de lezer zal begrijpen, in den aard van het onderwerp; het spreekt wel vanzelf, dat ik hiermee tevens verzoek om philologische en aesthetische clementie. Den Heer CARL WEHMER, student in de geschiedenis te Berlijn, ben