de ernst op de planken. Ik voor mij maak geen principieel verschil tussen ernst en amusement, waar het de kunst betreft; alle kunst, maar speciaal de toneelkunst. Weet je dat Nietzsche de comedie verre boven de tragedie placht te stellen? En wel omdat de comedie de hoogste ‘Lebensbejahung’ is, die dus de tragedie als ondergeschikt moment bevat. Me dunkt, die opvatting zal jou, als goed Hegeliaan, toch ook wel iets zeggen! Wil je soms dat de ernst van de kunstenaar speciaal vervelend is? Of opdringerig propagandistisch? Of larmoyant van vertederende sentimentaliteit?
Neen, mijn waarde, er is geen andere ernst in de kunst mogelijk, of er is een kant van amusement aan; anders zouden wij niet eens luisteren of toeschouwen.’
‘Hm,’ zei hij, nog weinig opgewekt, ‘ik merk wel dat je weer een formule gevonden hebt. Alleraardigst, werkelijk aller-, alleraardigst klinkt het. Maar het zijn toch acteurs. Die huichelen alles, ernst en amusement bij elkaar. Zij trekken ernstige gezichten, omdat zij daarover later hun kinderachtige memoires kunnen schrijven, en zij zijn amusant, omdat zij een kudde willekeurlingen in een willekeurige zaal genoegen willen doen, want daarmee vleien zij hun eigen ijdelheid weer. Ik ga niet.’
Zo is hij, deze heer, en aangezien hij lang niet dom is, is het moeilijk hem te overreden. Maar ik probeerde het nog eens:
‘Wat je zegt is in 90% van de gevallen waar, maar op dit punt zul je jezelf ook wel iets te verwijten hebben? Ben jij vrij van acteursinstincten, in de slechte zin van het woord? Bied jij je naakt aan iedere nieuwsgierige aan, zonder enige pose, zonder enige geveinsde waardigheid en glimlachjes pour le besoin de la cause? Foei, jij bent hier de hypocriet! Neem van mij aan dat dit cabaret een idee vertegenwoordigt. Ik vraag je immers niet aan te nemen dat de medewerkenden vrij van ijdelheid zijn. Maar de idee, de Idee!’
Ik geloof dat hij, toen hij eindelijk brommend opbelde om een plaats, alleen bezweken is voor de klank van het