zijn krant. Ik breng dus het gesprek, dat wat mij zelf betreft in een geanimeerde discussie had kunnen overgaan, streng zakelijk op Die Pfeffermühle, en Erika Mann laat zich zakelijk indammen.
‘Ons ensemble bestond al voor 1933. Ik was aan het toneel in München en de steeds toenemende zinneloosheid van dat toneel bracht mij en enkele anderen ertoe de officiële dramatische kunst de rug toe te draaien. Zo ontstond Die Pfeffermühle, als een gezelschap van vriendschappelijk gezinde collega's. Na de revolutie in 1933 zijn wij op tournee gegaan door Europa. Wij komen nu uit Zwitserland, waar wij maanden achtereen, en vaak voor een uitverkochte zaal, zijn opgetreden.
Wij beschouwen ons cabaret als een mogelijkheid om in ‘narren-vorm’ dingen te zeggen waaraan men anders voorbijgaat.
Wij zoeken daarbij een peil dat boven de alledagspolitiek ligt. Als ons voorbeeld zou ik kunnen noemen het cabaret Die elf Scharfrichter van Wedekind en Ernst von Wolzogen, dat ik zelf natuurlijk alleen uit programma's en traditie ken. Evenals zij richten wij ons tegen het cabaret als kitsch. Het kameraadschappelijke element trachten wij hoog te houden en tot nog toe zijn wij daarin volkomen geslaagd. Ieder van ons heeft zijn functie. Ik zelf heb de artistieke leiding en ik schrijf bijna alle teksten (vroeger heb ik principieel nooit geschreven, omdat mijn hele familie schreef!). Therese Giehse, de bekende Münchener actrice, heeft de regie. De muziek wordt verzorgd door onze Balt, Magnus Henning. Ook de decors maken wij zelf. Zo heeft ieder zijn ressort.
Onder de leden van ons ensemble zijn Duitsland, Rusland, Oostenrijk en Zwitserland vertegenwoordigd. Enkelen hebben in het concentratiekamp gezeten...’
Dat thema brengt ons vanzelf op de verhouding der Duitse kunstenaars tot nun land dat zij hebben moeten verlaten. Het is een onuitputtelijk onderwerp en wij vervallen natuurlijk weer in die onvergeeflijke zonde: de theorie. De naam Thomas Mann brengt ons weer op con-