Menno ter Braak
aan
E. du Perron
Den Haag, [25 juni 1937]
Den Haag, 25 Juni
Beste Eddy
Vanmorgen liet Schilt me den brief van Bep zien. Ik had hem de zaak uitgelegd, en hij heeft de verontwaardiging dus aan mij geëndosseerd, zonder zich er verder boos over te maken. Ik merk nu, dat het weer eens een grotesk misverstand betreft, want je schreef mij over een bewijs van correspondentschap, terwijl in den brief aan Sch. over een bewijs van medewerkerschap wordt gesproken! Dat laatste had ik je, met volle instemming van Sch., gemakkelijk genoeg kunnen bezorgen; ik kan het je trouwens nog wel bezorgen. [Maar ik meen, dat Jan je inmiddels iets stuurde van het Weekbl., dat dienst kan doen?] Maar zooals ik dacht, heeft Sch. mij nu nog eens positief
verklaard, dat hij in geen geval bewijzen van correspondentschap uitreikt, behalve aan zijn vaste correspondenten.
Inmiddels is deze quaestie nu al weer uit de wereld, en ik wacht nog tot ik je antwoord heb met de terugzending van de copie, die hier nog ligt; het lijkt me, dat er nu geen enkele reden is om Het Vad. verder den rug toe te draaien, want Sch. heeft het allemaal humoristisch opgenomen. Ik appelleer alleen nog even aan mijn vorigen brief, die misschien een beetje onder invloed van dit vervelende gedonder is geschreven, maar waarvan ik de kern moet handhaven: werk, wat ik je bidden mag, niet meer met zulke ultimatums, als het waarschijnlijk is, dat er een misverstand in het spel is, en staak ook die ‘verraad’-campagne tegen Jan Gr., die van een wantrouwen getuigt, dat verre van vleiend is voor zijn volkomen vriendschappelijke gezindheid.
In groote haast, want ik moet uit voor de krant
veel gr. 2 × 2 en een hand van
je
Menno
De Christenen zijn sedert 1½ week naar jullie onderweg per mail.
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag