Tjitjoeroeg, 3 Maart 1937.
Geachte Mevrouw Van Nahuys en mijnheer Querido,
Uw brief met antwoord op mijn voorstel kwam vanmorgen in mijn bezit. Ik begrijp u niet goed. Wat is ‘gedeelde winst’? Als dit beteekent, dat ik eerst zal worden uitbetaald wanneer de drukkosten goedgemaakt zijn, dan moet ik u antwoorden dat mijn positie mij helaas nog steeds niet veroorlooft daarvoor te werken.
Ik heb aan dit boek hard gewerkt, ben er verscheidene malen voor naar Batavia moeten gaan, en meen dat een boek over Multatuli door mij wel eenige verkoopskans heeft. Dat ik mij dat alles getroost zou hebben om geen cent ‘voorschot’ te zien, lijkt mij werkelijk onbillijk, waar u misschien voor een inleiding al ƒ 50. of ƒ 75. betalen zou.
Komt mijn boek u ongewenscht voor, dan is het misschien weer zaak voor mij om het elders aan te bieden. Maar wordt ons verbond dan langzamerhand niet wat erg eenzijdig en ziet u mij dan niet liever heelemaal gaan? Ik begin daarvoor te vreezen.
Bovendien moet ik u zeggen dat ik, al werkende, - ik schreef u dit, meen ik, al in een gewonen brief (niet per luchtpost) - gemerkt heb dat een splitsing in 2 deelen verkeerd zou zijn, omdat alles toch ‘op Lebak toe’ geschreven is. In dit opzicht zijn we het eens; dat treft dan. Maar ik moet u ook zeggen dat mijn tekst - mede door een belangrijk maar lang document, waar ik u ook reeds over schreef - nu 220 folio blzn. geworden is. Bij het herzien en schrappen van wat herhalingen zal er nog wel wat van af gaan, maar veel toch niet.
Ook schreef ik u uitvoerig, en met opgaaf van boeken waarin zij voorkomen, dat ik graag een illustratie zou hebben van 8 portretten. Ik doe u dus, per slot van rekening, het schrikbarend voorstel van: een boek van ruim 300 blzn. over Multatuli, door mij, met 8 illustraties, waarvoor dus 8 clichés noodig zijn.
Ik hoor van Marsman en Ter Braak dat mijn stuk over Lebak in Het Vaderland zeer de aandacht getrokken heeft. Ik kan u verzekeren, dat dit boek van mij het allerbeste en allercompleetste wordt over Multatuli-tot-na-Lebak (1857) geschreven. Misschien heeft mijn naam ook nog wel éénige waarde, en die van Multatuli zéker. Ik weet dat ik geen Ludwig ben en Multatuli is Napoleon niet (dit alles commercieel gesproken), maar ik wijs u op de 6 deelen van Charles Andler aan Nietzsche gewijd waarvan elk deel 400 à 450 blzn. dik is. Als Frankrijk dat voor Nietzsche doen kan, waarom zou men in Holland niet althans de schijn van cultuur ophouden door één deel als hier door mij voorgesteld? Heeft het succes, dan zou het haast mijn plicht zijn een tweede boek te maken over Multatuli-als-auteur (dus tot 1887).
Maar hoe dan ook, ik hoor even graag nader van u hoe u er nu tegenover staat - gehéél afwijzend misschien? - en of u mij anders niet op de gewone manier aan geld zou kunnen helpen voor het geleverde werk.
Met vriendelijke groeten, hoogachtend,
E. du Perron
P.S. - Het spreekt vanzelf dat het boek van a tot z voor Multatuli is. Die ‘Zenuwlijder’ was dus sarcasme. Maar als u gelooft dat koopers daar onvatbaar voor zijn, dan maar De Man van Lebak. Deze tijd hunkert toch zoo naar Mannen.