E. du Perron-de Roos en E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Parijs, [3 juni 1936]
Parijs, 3-V-'36.
Lieve Menno,
Hier volgen eenige reacties op de dialoog in Groot-Nederland: Eddy zegt namelijk dat ik ze je schrijven moet, tot heil van de litteratuur. Maar ze zijn van de meest nurksche aard, dus vergeef me bij voorbaat.
A. Gegeven dat je niet die natuurlijke behoefte hebt - litterair gesproken - aan de dialoog (in tegenstelling met Eddy die het gewoonweg niet laten kan, zelfs als hij het niet van plan was), breekt de dialoogvorm dat wat jouw betoog boeiend maakt zelfs als het abstract is: het vloeiende, dat meestal in den stijl en altijd onder de regels zit, maar niet in je dialogen.
B. Gijsbertus is in geen enkel opzicht essentieel verschillend van
Ik; dat hij dus meespreekt, verzwaart gewoon het essay, en legt teveel explicatiefs in een betoog dat je best zelf in zijn geheel voor je verantwoording zou kunnen nemen. Hier voegt Eddy aan toe: ‘je zou beter een soort Rêveries d'un Promeneur Solitaire kunnen schrijven, als je aan de “objectieven” essay ontkomen wilt’.
Gijsb. en Ik maken elkaar stroef, en (zegt Eddy weer:) knappen tegelijk het contact tusschen lezer en betoog af. De dialoogvorm maakt, vind ik, je beredeneering een beetje vervelend, wat ik ze nog nooit, en ook niet op zijn allerabstractst, gevonden heb.
Overigens is het vol ideeën, en dat van die oogopslag heel geslaagd.
We vinden het jammer dat je al weer weg bent. Eddy wil ook nog iets zeggen, maar voelt zich lamgeslagen. Hartelijke groeten aan jullie beiden
Bep.
P.S. Vraag je aan Wim wat ik lezen kan over de nieuwste biologie, en denk je bij gelegenheid eens aan me voor de titels van die geschriften van De Stercke?
Beste Menno,
Ik weet niet wat ik sinds gisteren heb, maar het is treurig zooals ik mij voel. Misschien is het gewoon ‘griep onder de leden’, gegeven dit rotweer.
Hoe het zij: ik ben het geheel met Bep eens wat die dialogen betreft, en ik geloof dat je je nieuwe boek totaal verpesten zult, als je het zoo volschrijft. Maak monologen, als je de ontwikkeling van je gedachten wilt aangeven, of ‘dialogue intérieur’ (in het essayistische genre nog niet toegepast, voor zoover ik weet), of rêveries, maar trap dien meneer Gijsbertus uit je boek, volgens het beste Mussert-procédé. Het is een schim die nergens toe dient dan om je ‘wereld’ traag en onwaarschijnlijk te maken. Wil je per se een dialoog, dan moet je er veel harder aan werken en van dien Gijs een mensch zien te maken. Het hoeft niet zóó geromanceerd te worden als Dialogue d'Eleuthère, maar jouw dialoog is nog valscher dan die van Corydon, een boekje dat ik je aanraad te lezen als type van valsche dialoog. - En zeg je dat dit
alles er niet toe doet, want dat de dialoogtoon voldoende is (tusschen A. en B. desnoods, als bij Diderot) dan moet ik zeggen, wat Bep al deed, dat deze toon bij jou heelemaal ontbreekt. Je twee dialogers doen niets dan denken, en niet eens tegen elkaar in; die Gijs vertegenwoordigt een paar schaduwtjes en tegenwindjes in het denken van ‘Ik’ en geeft hem dan ook constant gelijk - een dergelijke tegenhanger kan je veel beter oplossen in je monologen, rêverieën of wat het worden kan, door er telkens de nuance van je eigen tegenspraak van te maken, wat het ook is.
M.t.B. alleen denkend is 100 × zoo pakkend als Ik-en-Gijs. De weerstand komt dan van den lezer zelf, die hier tot toehoorder wordt en daarbij al gauw onverschillig, ook als hij, zooals wij, voor jouw denken alle vriendschap en aandacht heeft. Je bent in je vorm gewoon op een dwaalweg; maar het lijkt mij erg gemakkelijk om op deze tekst alles tot monoloog of zoo om te werken, en daarvoor is het misschien juist heel goed dat die schim van Gijs er eerst geweest is. Probeer het eens, in gedachten.
Hartelijke groeten van je
E.
P.S. Vergeet je niet naar Tissing te gaan?
P.P.S. Hierbij ook nog het domme stukje van Helman over Heden ik, morgen gij dat je niet gelezen had. Hoeft niet terug.
E.
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag