Menno ter Braak
aan
E. du Perron
Den Haag, 4 mei 1936
den Haag, 4 Mei '36.
Beste Eddy
Je hebt in enorm langen tijd niets van mij gehoord; een record waarschijnlijk in onze correspondentie sedert 1930! Dank voor je briefkaarten, waaruit ik kon opmaken, dat je een woonplaats zocht; ben je tenslotte geslaagd? Mijn zwijgzaamheid komt uit allerlei redenen voort, maar hoofdzaak is een sentiment, dat ik enkele jaren geleden voor costeriaansch zou hebben versleten: ik leef onder den druk van den komenden oorlog. Sedert de bezetting van het Rijnland heb ik het gevoel, dat die waanzin ieder oogenblik over ons kan losbarsten, en dat verlamt iedere energie in me, behalve die van het dagelijksch werk, dat eerder afleidt. Ik hoop niet, dat je denkt aan een aanval van hypochondrie, want zoo is de toestand gelukkig niet. Eerder nog lijkt het op een laat-maar-waaien-stemming, die blij is met iedere morgen, waarop het ochtendblad nog geen putsch in Oostenrijk bericht. Ik zou nu met nog meer afkeer het geklets van iemand als Coster over den oorlog bejegenen dan vroeger; dit is geen materie om over te janken. De gedachte, die mij het ergst beklemt, is de absolute zekerheid, dat er weer geen verzet zal zijn, vooral nu de situatie juist zoo kolossaal verward is, dat geen sterveling weet of anti- dan wel pro-militairisme (tegen Hitler) de juiste weg is. Ik heb nog maar één hoop, en
die is gebaseerd op een negatief argument: dat alles n.l. toch anders zal loopen dan wij verwachten. Hoe het ook zij, ik heb in geen weken aan mijn dialogen gewerkt; als ik de pen opneem voor iets anders dan een dagblad-artikel, voel ik ineens weer die ‘voor-oorlogs-stemming’ op komen, die alles, letterlijk alles voor mij relativeert. En toch hoop ik hier op een of andere manier weer doorheen te komen.
Wat heb ik in deze zwijgensperiode gedaan? Ik kan alleen nog maar zeggen, dat het feitelijk niet veel belangrijks was, en dat ik niettemin het gevoel heb doorlopend te veranderen. Als ik eenmaal weer ga schrijven, heb ik veel te schrijven; misschien te veel, de ideeën verdringen elkaar op een wanhopige manier. Gegeven daarbij de absolute onlust om ergens vorm aan te geven, voor het oogenblik: en je begrijpt mijn paradoxale toestand.
Een naspel van Berlijn zal je wel interesseeren. Ik kreeg laatst een brief van Gerda, waarin ik eindelijk dramatische onthullingen over ‘Duperon’ of tenminste Wijdenes verwachtte. Maar neen! Het boek is blijkbaar volkomen verdwenen, ongelezen, er wordt niet meer over gepraat! Wel kreeg ik nu het verzoek om een leening van 300 mark voor... het betalen van een detectivebureel, dat Gerda noodig heeft om haar echtvriend te laten betrappen op ontrouw. Deze heer wil n.l. van haar scheiden, maar de situatie is voor haar veel voordeeliger als zij hem op heeterdaad betrapt. Hij heeft n.l. een liefde ergens, maar loochent het. De 300 mark had ik helaas niet, anders zou ik werkelijk nog in de verleiding gekomen zijn om ze te sturen (hoewel, neen, met dezen ‘Lucas’ zou ik toch weer consideratie hebben gevoeld...). Jan en Aty logeerden een paar dagen hier. Ik waardeer hun vriendschap steeds meer. Jan was wel op dreef en niet overmoe, zooals anders vaak. Het geval Varangot ging natuurlijk ook nog over de tong, maar ik vind Jan hierin rijkelijk coulant jegens Virginius. Enfin, ik heb er mijn bekomst van en heb Jan gezegd, dat ik alleen met V.V. wensch samen te komen als hij bereid is precies aan te hooren wat ik over zijn trucje van destijds op het hart heb.
Ik las verleden week de Propos van Sorel, waaronder ik bijzonder goede dingen vond. De persoonlijkheid van den man trekt mij, afgaand op deze gegevens, aan; vooral zijn afkeer van de practische politiek is sympathiek. En wat is er tenslotte tegen zijn violence-theorie in te brengen? Zoolang die niet door platkoppen wordt gebanaliseerd, is zij juist en onsentimenteel.
Gisteren had ik een gesprek met Ortega y Gasset, die in Holland lezingen houdt. Het gesprek was voor de krant bedoeld, maar ik had toch gelegenheid hem persoonlijk te interesseeren voor een en ander. Hij is in de discussie zeer levendig en mist alle Huizinga-kak van den professor; toch is hij duidelijk een academische geest, maar dan op zijn Spaansch, dus niet verwezen-caricaturaal b.v. Ik zal hem waarschijnlijk deze week nog weer zien, maar of het contact veel verder zal gaan dan het Zondag kwam, betwijfel ik. Hij had Huizinga in het Spaansch gelezen (ook de Schaduwen; hoe moeten die in zulk een taal klinken!), en was het heelemaal niet met hem eens. Ook Valéry viel hij heftig aan. Natuurlijk wordt hij hier door liberale Nederlanders zwaar belaagd, wat hem niet erg scheen te bevallen. ‘Konrad Merz’ logeerde ook een week bij ons. Hij hoopt binnen enkele maanden naar Parijs te gaan en zal je dan zeker komen opzoeken. Het is een erg aardige en intelligente man, die daarom natuurlijk ook in het Neue Tagebuch door zijn mede-emigrant Balder Olden op de gemeenste manier verscheurd werd. Hij behoort nu eenmaal niet tot de officieele litteraten, en dus wordt hij als nieuweling geweerd. Ik zond een stukje protest tegen dat vuil naar het N.T.B., maar het zal wel niet geplaatst worden, denk ik.
Ik hoop gauw iets meer van je te hooren!
Overigens maken wij het beiden best. Een hart. hand en groeten onder ons vieren van
je
Menno
Henny Marsman was ook nog hier. Hij blijft dezelfde prettige man. (‘Een beetje jodenbloed zou hem alleen geen kwaad gedaan hebben’, zei Merz nadat hij hem had bijgewoond). Van
Vestdijk geen berichten. Hij schijnt in Bilthoven te zitten en momenteel niet te schrijven!
Se non è vero...
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag