E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Parijs, [17 januari 1936]
Parijs, Vrijdagavond.
Beste Menno,
Ik ben met hoofdpijn haastig teruggespoord. Het spijt me dat ik niet meer bij jullie heb kunnen logeeren, maar behalve in Utrecht was het ook nu weer rommelig voor me, en eigenlijk zou ik nu in 14 dagen niemand meer willen zien. Wat onmogelijk blijkt.
Chiaro zie ik morgen. Hij zal mij wel over je zending spreken, als hij die gekregen heeft. Volgens Bep heeft hij van Silone reisgeld gekregen om naar Zwitserland te gaan en daar besprekingen te houden, maar dit zal wel geen ‘practisch’ resultaat opleveren. Hij zal je zelf wel schrijven, nu hij terug is.
Het spijt mij ook dat ik Ant zoo kort zag. Het kan zijn dat het is omdat ze mij steeds ‘vertrouwder’ en dus ‘sympathieker’ wordt, maar ik vind haar steeds een aardiger gezicht hebben dan de vorige keer. Als dat zoo doorgaat zal ik nog eindigen met een stille verliefdheid (zooals er van ‘stille hondsdolheid’ sprake kan zijn) voor haar te koesteren, wat toch een rare draai zou geven aan onze vriendschap, iets... ‘binnendijksch’ in één woord.
Houd me op de hoogte van de eerste stappen (of resultaten) van het ‘voorloopig comité’. De Greshoffs komen Maandag a.s. hier. Verder vooreerst geen nieuws.
Veel hartelijke groeten onder ons 4, een hand van je
E.
P.S. Ingesloten een typisch briefje van Gans, waarop ik maar niet meer zal antwoorden. Verscheur het na lezing. Het is van zoo'n vervolgingswaanzinachtige doorhebberigheid, dat ik geen haast heb om er op in te gaan. En over een tijdje komt wel weer net zoo'n briefje.
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag