Menno ter Braak
aan
E. du Perron
Den Haag, 17 december 1935
Den Haag, 17 Dec. '35
Beste Eddy
In de eerste plaats moet ik even tegenover Bep een verontschuldiging maken. Ik schreef haar laatst, dat zij gerust over Reinhardt kon schrijven, want dat er alleen een briefje uit Hollywood in de krant had gestaan. Nu heb ik een lange Londensche brief over het hoofd gezien, waarin ook al scherpe critiek werd uitgeoefend, ongeveer in denzelfden geest als die van jullie. Zoodat men nu den brief van Parijs maar wilde laten vervallen. Ik heb nu toch (op grond van locale kleur etc.) de helft gered, zoodat Bep tenminste niet voor niets heeft geschreven; maar ik zal, blijkt het, beter mijn eigen blad moeten bijhouden, eer ik iets toezeg. Het spijt me erg, want ik was vast overtuigd. Maar in ieder geval kunnen wij nu iets gebruiken over de bekroonde film van Feyder, Kermesse Héroïque. Melk dat een beetje uit, dan haal je het bedrag weer in. Er zijn meen ik nog een paar concurreerende films geweest (Tchapaiev van gebr. Wassiliëf en Veille d'Armes van l'Herbier), die je zelfs zonder ze gezien te hebben kunt ‘bepraten’. We kunnen het omgaand gebruiken.
Vervolgens een geval, dat mij eraan doet twijfelen, of de wereld wel door vele millioenen wordt bevolkt. Ik kreeg onlangs een zielig briefje van Gerda, waarin zij schreef, dat haar huwelijk zoo ongelukkig was etc. Ik schreef haar daarop een vriendschappelijk en opmonterend briefje terug, ook al met de bedoeling te
laten merken, dat ik geen enkele rancune meer had en het geval ‘Ilse’ allang vergeten was. Daarop komt als antwoord bijgaande brief, die je even precies moet lezen. Het is werkelijk een allerzotst toeval, dat Van Uytvanck op deze manier tot bemiddelaar maakt tusschen Het Land van Herkomst en de ‘werkelijkheid’! Zou hij met opzet deze mededeeling hebben doorgegeven? Ik vind het eigenlijk erg beroerd, want ik weet, dat zij door die passage over Ilse en Wijdenes te lezen mij alleen maar voor een infaam sujet kan verslijten, die aan vrienden particuliere bijzonderheden verklapt om ze voor een roman te laten uitbuiten. Van den opzet van H.L.v. Herk. kan zij niets begrijpen. Wat moet ik doen? Als ik haar schrijf, dat het boek niets voor haar is, te moeilijk of zoo, dan zal Valentijn na het ‘zusammen ausgehen’ heusch wel nadere omschrijving geven. En waarom zou ik dit leventje nog meer moeten verpesten! Zij meent nu in mij althans een fatsoenlijk stuk vriend te zien, die haar in ev. nood zal helpen; het weer oprakelen van een zaak uit 1931 is weerzinwekkend. Wat zou jij in dit geval doen?
Ik vind voorts dezen brief (zeker in alle ‘onschuld’ geschreven) verdacht voor Valentijn. Wie is die ‘sehr sehr kluge Mann’, die ‘aussenpolitisch sehr viel tätig ist’, waarmee hij omgaat? Kan iemand, die zich respecteert, met zulke heeren in Duitschland überhaupt omgaan? Wat doet V. voortdurend in naziland? Ik moet je bekennen, dat ik (ik hoop ten onrechte) aan spionnage denk. Maar ik heb daarvoor geen bewijs, behalve dit rare document. Spreek er met niemand over dan met Bep, ik leg daar nog eens de nadruk op. Ook al is v.U. mij zeer gedeeltelijk sympathiek, ik zou voor geen geld zulke vermoedens rondstrooien zonder bewijs, en schrijf me ook hierover je opinie. Het is rot, dat zulke ideeën bij me opkomen, maar ik vertrouw al lang zijn voorliefde voor de nazi's niet.
Hart. hand en antwoord s.v.p. omgaand
je
M.
Brief na lezing graag mee terug.
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag