E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Le Roselier, [24 november 1925]
Le Roselier, 21 Nov. 's av.
Beste Menno,
Dank voor je eerste teeken van leven sinds ik hier ben. Het Vad. met de bespreking erin van Else Böhler. Het is griezelig zooals wij elkaar nu weer ‘ontmoetten’, al lag het misschien voor de hand: je vergelijking van Ina met Else, van
Vestdijk's families met de Kleine Zielen, het staat ongeveer net zoo in mijn stuk voor Gr. Ned., waarvan ik gisteren de proeven terugzond! Er is dus niet veel meer aan te doen. Wat dat stuk zelf betreft, het viel mij bij herlezing nogal mee, al proeft het wel wat koud geschreven, opgewarmd inderhaast, en haastig ook opgediend voor den wachtenden klant.
Ik kreeg verder een nieuwe D.G.W., niet zóó frisch als ik verondersteld had, d.w.z. minder blaadje voor den boekhandel toch; overigens heel fraai met dat stukje over jou, met het gelul van Halbo C. Kool - ook een echt domme jongen toch - over wat verhalen zijn en wat niet, en met dat ploertige stukje over Kramers. Dit laatste eindigt met altijd diezelfde oude mop van ‘de karavaan en de honden’, dit schijnt in zijn pasklaarheid groote indruk te maken op zakenlieden, bibliothecarissen en dergelijken; het is overigens vervelend dat het de karavaan moet zijn die uit blaffende honden bestaat, als de heer Strengholt daartoe behoort. - Maar verder moet ik tot mijn spijt toegeven dat het blad leesbaarder is, en het peil niet eens zoo belangrijk gedaald. Het stuk van Bloem was nogal aardig, ondanks de onvervrorenheid waarmee hij bekent dat hij Vestdijk beoordeelt naar proza dat hij niet gelezen heeft.
Ik lees nu Huizinga en vind hem heel vaak toch een flinke ouwehoer. Hier en daar is het standpunt dat hij inneemt toch aantrekkelijk. (Tusschen haakjes, las je het überlegen cynische stuk van Teunisz over hem? Dat was óók heel fraai!)
Ik wacht met opzenden van deze brief tot ik bericht van je heb.
O ja, kan je me omgaand het tegenwoordige adres van De Spieghel opgeven? Die wijven - die ik in mijn correspondentie altijd als ‘mijne heeren’ aanspreek - hebben me nog altijd niet mijn honorarium gezonden voor dat rot-Kristal waar je niet eens een auteurs-ex- van krijgt, (vanwege de parvenuachtige opzet) en ik ben van plan ze gewoon te manen. Bep zegt dat ze verhuisd zijn, maar ik weet nog het oude noch het nieuwe adres.
Ach, ach, und ich weisz noch immer nicht wie man auf der oder auf die gottverdamter Flucht wird erschossen! Aber, ich warte, ich warte ja Donnerwetter mit ruhigvollem Seele...
Ik geef je veel last, maar aan wie anders moet ik al deze dingen vragen?