Menno ter Braak
aan
E. du Perron
Den Haag, 24 januari 1934
den Haag, 24 Jan. '34
Beste Eddy
Hartelijk dank voor je brief! Hij kwam als slotpunt van een soort psychose, waarin ik ongeveer een week (na een bezoek van van Yzeren, den secretaris der directie) geleefd heb, en waarvan het volkomen overbodige, meerendeels ridicule stuk over Reinhardt een gevolg was. So lebt man! Ik weet niet, wat voor walgelijke verantwoordelijkheid voor die krant mij plotseling bekroop, toen de Betuwsche amerikaan v. Yzeren mij opjoeg om artikelen, artikelen, artikelen te vervaardigen. Schrijven mocht het niet meer heeten. Denk niet, dat ik een oogenblik dupe was van ‘de publiciteit’ of zoo; het was een gevoel van een arbeider, die zijn werk zoo goed mogelijk wil doen, een primitief instinct, dat mij bij het leeraren ook vaak te pakken had. (maar toen merkte jij het niet, omdat het binnen vier muren kon blijven!). Dat beruchte stuk over Reinhardt heb ik als een gek zitten neerkalken, zonder eenig pleizier, behalve met het idee, dat ik mijn werk goed opknapte. Dit is definitief afgeloopen; ik schrijf eenvoudig niet meer dan ik met een zekeren lust kan doen. Willen de heeren mij er na den ‘proeftijd’ uitgooien, omdat ik niet aan hun amerikaansche ideaal beantwoord: O.K. - Je brief gaf een laatste stoot, in zooverre, dat ik mij bewust nog eens realiseerde wat ik achter den rug had.
Eigenlijk was dit pas het antwoord op mijn brief over je ‘verwendheid’, het eenige antwoord, dat afdoende was. Het is een goede confrontatie geweest, denk ik. Ik was voortdurend op mijn hoede en werd plotseling, even, meegezogen zonder mezelf te bedriegen op de manier, die ik verwacht had. Ik hoop, dat ik weer boven water ben. Zoo'n aanval draagt absoluut een psychotisch karakter, al realiseerende ben je onverwacht jezelf volkomen kwijt.
Overigens heb je mijn opmerking over Nietzsche verkeerd uitgelegd. Dat N. een idylle beleefde door in Sils-Maria te gaan zitten: de Heer beware me! Ik bedoel alleen dit: voor mij bestaat er zelfs geen bazelsch pensioen, ik kan economisch niet anders leven dan ik doe. Over een jaar worden mijn ouders ook nog half armlastig (zij doen dan de practijk over aan Jan, overgrootendeels), ik heb geen keuze, de ‘eenzaamheid’ moet ik tusschen de werkuren uit halen. En daarbij nog zorgen, dat ik niet genoeg krijg van het schrijven, dat ik als vak moet beoefenen. Je zult me moeten toegeven, dat voor mij een pelgrimage alleen maar een idylle kan zijn, tenzij - ik op Het Vaderland werkelijk last krijg, of politiek moet bedrijven volgens mijn geweten. Als ik zooiets als noodzaak onderga, kan ik vanzelf niet blijven. In ‘het maatschappelijk gareel’ loop ik nu al vijf jaar, daarin is voor mij niet de minste principieele wijziging gekomen. Jouw afschuw daarvan deel ik eenvoudig daarom niet, omdat het inhaerent is aan het leven van een individu in de samenleving. Het is zaak geen dupe te worden, het andere is voor mij niets anders dan bijzaak. Als je mij bij tijd en wijle (in een analoge arbeidspsychose als ditmaal) in de klas aan het werk had gezien, had je die brief trouwens al lang geschreven! Precies zooals ik nu Reinhardt verheerlijkte tegenover de antisemieten, heb ik als leeraar Royaards, of Pola Negri of god weet wie verheerlijkt, uitsluitend om niet nog erger dingen te moeten verheerlijken!
Een ding in mijn vorige brief was mij absoluut ernst: ik ben er van overtuigd, dat iemand, die wat te zeggen heeft, in de hel van Dante of de Lang kan gaan en er tenslotte onbeschadigd uitkomen. Gebeurt dat niet, dan is er niets anders verloren dan een meneer, die nog wat poëzie of proza had kunnen schrijven en dat wegens tijdgebrek moest verzuimen. Uit mijn leeraarsbaantje weet ik, dat ik weinig vrije tijd noodig heb om te schrijven als ik eenmaal op gang ben. Dat minimum zal ik nu ook zeker hebben. Doe ik er niets mee, word ik binnen jaar en dag een betere Borel, dan is alleen maar gebleken, dat een zekere heer ter Braak te beroerd was om de ijdelheidjes van den Haag
te kunnen weerstaan, meer niet. Rudie van Lier zal wel klaarstaan om mij op te volgen en zoo nu en dan nog eens te zeggen, dat de thans seniele t.B. tot zijn boek Pol. z. Partij iets te vertellen had. Maar waarachtig, ik voel, dat mijn seniliteit niet uit een beetje copiekloppen zal voortkomen! Nu, na een paar dagen psychose, imponeert me ook de Amerikaan niet meer, en mijn arbeidswoede is weer binnen normale grenzen teruggekeerd.
Ik ben er volstrekt niet zeker van, dat Nietzsche geen goed redacteur van Het Vad. zou zijn geweest, als hij een betere gezondheid had gehad. Iemand, die ‘ein kleines Amt’ en ‘Vordergründe’ begeert, kan in de maatschappij op een of andere manier leven. N. was in dit opzicht, daarvan ben ik overtuigd, anders dan Multatuli, een N., die een ‘misstand’ aanklaagt met het martelaarschap van M. bestaat voor mijn gevoel niet. Waarmee niets voor N. of tegen M. is gezegd, het zijn eenvoudig verschillende temperamenten, die zich ieder op hun manier handhaven. Vergelijk de breuk met Wagner met Lebak - en het verschil ligt voor de hand, voor het grijpen. Maar dit zijn allemaal bespiegelingen van ‘als ereis’. Wij hebben onze eigen affaires op te knappen, en al lijken wij op M. en N., wij zullen (goddank trouwens!) geen copie van hun leven leven.
Er is voor mij maar één werkelijk heroïsche consequentie van het onmaatschappelijke standpunt: de zelfmoord. Die beslist, of iemand zoozeer haat, dat hij eenvoudig de aanraking niet velen kan. Al het andere is hangen tegen de maatschappij aan, kleine gunsten van haar accepteeren, kleine diensten voor haar verrichten en in de kleinheid van die gunsten en diensten een soort bevrediging zoeken. Ik zie geen grens, nergens, tusschen den man, die kleine en groote diensten verricht, alles hangt af van de mentaliteit waarmee, al zullen in het algemeen de groote diensten wel het meest met ‘slavenmoraal’ worden bedreven. Maar: als iemand door het feit van te leven, en niet op Tahiti, zich permitteert het leven te ‘bejahen’, dan kan hij ook niet anders doen dan de maatschappij accepteeren. Niet zooals zij is, maar omdat zij er is. Ik zelf trouwens kan niet anders rebelsch
leven dan midden in burgermilieu's, en voortdurend er in onderduikend. Over het risico daarvan zie boven.
Je plannen per briefkaart lijken mij uitstekend. Ik zal de interviews met Jessner en Reinhardt opscharrelen. Ze zijn trouwens geen van beiden ‘van mij’, want ik heb alleen geluisterd en geregistreerd. Je kunt dus naar hartelust zelf tegen ‘mij’ te keer gaan; ook als ik het onderteekend had, was het trouwens geen bezwaar.
Theun de Vries heeft ons allen in een Gulden-Winckel-artikel voor afgelegd en begraven verklaard; Coolen en Szekely-Lulofs zijn volgens hem onze groote auteurs.
Nog eens, heel hartelijk dank voor je brief! Ook Bep voor haar betere opinie van mij! Ik zag eergisteren Bob en zijn vrouw (een Brunhilde met aardige oogen!) bij het ballet Jooss.
hart. gr. ook van Ant, voor jullie beiden
je
Menno
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag