E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Parijs, [6 juli 1933]
Parijs, 6 Juli.
Beste Menno,
Ingesloten een brief van Bouws, die het summum is van 's mans geïnverteerde bescheidenheid. Ik schrijf hem gelijk hiermee een brief waarin ik hem verneuk. Ik heb zelden zoo gekotst van dezen naïeven man, maar ik heb ook zelden zóó'n lol om hem gehad. En het gekke is: ik kan geen oogenblik kwaad op hem zijn; hij is zóó stom en daarom zóó natuurlijk in zijn ijdelheid, dat ik hem ook zóó totaal accepteer. Ik geloof alleen dat het verder schipperen nu overbodig wordt: laat ons Forum òf elders uitgeven, als dat mogelijk is (wat het wel niet zal zijn), en dan in andere omstandigheden en zonder een schaduw van een Everard Bouws, òf laat ons rustig onze eigen weg gaan, alsof er nooit een Forum bestaan had.
Kijk het contract nog eens na: zou Zijlstra geen schadevergoeding betalen als hij het tijdschrift na 2 jaar opgaf? houden wij den naam?
Ik interesseer mij voor het tijdschrift in de gegeven omstandigheden geen steek meer. Ik ben nu zoo ‘blanco’ geworden als een kinderluier. Voel jij er nog voor om de boel met minder papier en minder honorarium voort te zetten, met of zonder Bouws, als Zijlstra misschien niet zóó verkikkerd op hem mocht zijn als men uit zijn brief vermoeden zou, soit - maar al wat ik je in Brussel gezegd heb vervalt nu. Het eenige wat nu telt, is dat ik de boel treurig en belachelijk vind en er niets meer voor voel. - Blijf jij, door een onvoorziene natuurgebeurtenis, redacteur van dit tijdschrift dat dan niet opgedoekt wordt, dan kan je natuurlijk alles van me krijgen wat je wilt, en ongezien het honorarium. Maar als de boel achter Bouws' naar Indië verzeilde posteriores radicaal wordt opgedoekt, vind ik het best, - en zelfs magnifiek.
Ik lees druk in je MS. Het eerste hfdst. is heel goed; het tweede vind ik vol herhalingen - vooral in het gedeelte waarin je in den ‘ik’-vorm je verleden-op-papier nog eens vertelt - maar ook met uitstekende bladzijden. Ik lees nu in Freud en Nietzsche. Het is boeiend, en dikwijls voortreffelijk geschreven, maar tot
dusver heeft het toch voor mij alles van den brillanten essayist, en zelden iets van den mémoire-schrijver dien jij zegt tot in den mémoiren-schrijver te zoeken. Er zijn te veel mooi ‘genomen’ draaien, heele cirkels zelfs van uitstekende essay-kunst; ik heb zelden het gevoel: ‘dit werd uit één drang tot getuigen op papier gekwakt’. - Maar misschien wordt het beter, verderop. Tot dusver is het een uitstekend boek, en vreemd genoeg, in de passages waar je voortdurend ‘ik’ zegt, meer boek dan in de rest. - Wat ik je hier schrijf is allerminst een ‘kritiek’; ik vind het boek zelfs te goed om er bv. ‘detail-kritiek’ op te geven. Maar terwijl ik je brillante opinies over Freud en de intelligenten, en de dommen, lees heb ik een gevoel van: ‘waar blijft die aangekondigde “spijsvertering”? en hoe oneindig boeiender zou ik het vinden, als hij, met deze middelen, deze stijl en intelligentie, mij bijv. vertelde hoe zijn eerste erotische indrukken geweest zijn (of: hoe hij als schooljongen was).’
Later meer. Misschien verandert mijn reactie verderop heelemaal.
Hartelijke groeten van je
E.
P.S. Ik mag lijden dat Bouws je het proza overlegt dat ik hem schreef.
Ik schrijf dit in Flore, waar we eens ‘met’ Den Doolaard zaten. Een oogenblik geleden zat aan ditzelfde tafeltje Malraux met een schipperswijf dat Germaine Krull bleek te zijn.
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag