Menno ter Braak
aan
E. du Perron en E. du Perron-de Roos
Rotterdam, 6 juni 1933
R'dam, 6 Juni 1933
Lieve Bep
Jouw brief bereikte me nog juist voordat ik met de Pinksterdagen wegging; maar ik heb gedurende die dagen niets gedaan dan op mijn verhaal komen van het lesgeven en vegeteeren. Hartelijk dank voor je reactie op mijn (waarschijnlijk niet erg gelukkig geformuleerde) brief over Malraux. Eerst de practische kant van je brief even. Ant en ik zijn in ieder geval niet voor 22 Juli ‘man en vrouw’, want ik moet dan nog examen afnemen, godbetert. Wij zouden dus ongeveer eind Juli in Bellevue kunnen komen (in een hôtel natuurlijk; stel je voor, dat ik jou met twee gasten opscheepte! maar dichtbij!). Het lijkt ons erg prettig, een paar dagen te blijven; misschien gaan we eerst nog naar Zwitserland of zoo, omdat ik nog nooit een Alp heb gezien. In geen geval naar Hitler c.s. Met je vader zullen we dus niet samentreffen.
Met je correcties op mijn notitie's over L.C.H. ben ik het eigenlijk overal eens. Het was ongelukkig gekozen, dat woord ‘essay’; ik heb het trouwens inmiddels al ‘herroepen’. Het is iets
anders: die sensatie, dat achter de (op zichzelf volkomen verantwoorde) figuren dadelijk (niet middellijk) de auteur staat en alle verzet wegneemt. Ik kom steeds meer tot de conclusie, dat ik in die heele wereld van M's Shanghai niet geloof en dat me dat eigenlijk niets kan schelen. Shanghai zou hier een plaats op de maan kunnen zijn. In het werkelijke Shanghai zijn ongetwijfeld de revolutionnairen meer hypocriet, maar wat doet het er toe? De ‘beschikbaarheid’ (waarover aan Eddy meer) behoeft niet historisch te zijn.
De verveling van Hankéou betreft hetzelfde, waar jij ook over schrijft: M. maakt het eenvoudig onmogelijk, de verwikkelingen van de chineesche toestanden te volgen, in bepaalde omstandigheden. Dat lijkt mij wel een technische fout; maar overigens van heel weinig belang voor het essentieele in het boek. Een of andere plathoofdige E.E. Kisch had het ons natuurlijk ‘precies verteld’, tot groote vreugde van Jo Otten c.s.
Aan de Zieke (die ik in gedachten al ongeveer omgedoopt heb) heb ik tijdens Pinksteren maar een schijntje kunnen schrijven. Ik zit n.l., vlak bij het slot, op precies hetzelfde punt vast als Eddy klaarblijkelijk: de quaestie van het handelen, van de ‘beschikbaarheid’. De formule wil niet komen en dus wacht ik maar. Met mijn ingewanden weet ik het al, maar ik kan het niet zeggen, waarop mijn ernst, mijn hiërarchie hangt. Aan alle kanten heb ik mezelf de ernst onmogelijk gemaakt, nu zit ik met het feit, dat ik au fond een ernstig mensch ben en geen ‘humorist’. Als ik mijn ingewanden geraden heb en vertaald, kan het boek in twee avonden af zijn. Ik zou het jullie nu al graag sturen, maar dat gaat toch niet, vlak voor het critieke punt.
Je stuk over Lawrence moet ik nog lezen. Misschien vanavond? Maar er komt dadelijk een frik, om 120 idiote schriftelijke werkjes van het toelatingsexamen na te kijken in gemeenschappelijk overleg. De tijd daarvoor gebruik ik maar voor deze brief. Ik spring over op Eddy's lijvige correspondentie; je zult daarom wel niet ophouden, verder te lezen.
Beste Eddy.
Je brieven zijn de beste bewijzen van vriendschap,
die je kon geven. Over de bijlagen van v. Duinkerken en Pom Nijhoff niets dan slechts, mijnerzijds. Maar er zal je nog erger staan te wachten dan het quasi-superieure toontje van Ton en de misselijke litteratorenhouding van Pom. Men wil hier in Holland niet verder kijken dan de litteratuur, en dat openbaart zich bij zulke gelegenheden. Behalve van Greshoff en mij zul je geen enkele zelfs maar fatsoenlijke critiek krijgen, vermoed ik. De lui zijn heelemaal niet ‘beschikbaar’, vergeet dat niet! Ze zijn allang in de letterkunde. Laat je er niet door deprimeeren (want dat doet zooiets onwillekeurig); ik ben altijd blij, als weer eens overdonderend blijkt, hoe de litteraire verfijning en ‘kul’ afsluit van alles, wat niet het geijkte geluid laat hooren.
Ik geloof, dat ik inzake de ‘beschikbaarheid’ veel dichter bij je sta dan je denkt. Alleen: ik, geboren Hollander, sedert jaren in een beroep, ben op een totaal andere wijze disponibel (zie Bep, hierboven). Het zou wel wonder zijn, als ik de door jou beschreven gevallen kon vereenzelvigen met een eventueele ‘laatste ernst’ van mijzelf. Inderdaad, die gevallen liggen mij niet, al vind ik ze absoluut geen ‘daverende flauwe kul’. Het zou bij mij operettestijl worden, als ik zelfs maar aan de mogelijkheid dacht, zòò ‘ernstig’ te worden. Ik moet iets volkomen anders vinden; voorloopig zie ik in Nietzsche's noodsprong, den Übermensch, altijd nog de meest verwante inzet. Ik heb me in dit laatste boek volkomen vastgeregen, kan nergens meer uit, ben aangewezen op een activiteit, die door de ‘humoristische’ woorden heen toch tot haar recht komt. Je vergist je in één opzicht, in je brief: als je veronderstelt, dat momenteel tusschen Vestdijk en mij een gelukkig huwelijk. (ev. redactioneel) tot stand zou kunnen komen. De litteraire mentaliteit van V. is mij veel vreemder dan jouw ‘beschikbaarheid’. Ik bewonder zijn roman ook maar zeer matig (meer dan jij, denk ik), maar eigenlijk voornamelijk nog, geloof ik, omdat ik den dichter van De Parasiet er nog altijd achter zie (of zoek). En ik kan ook met de beste wil van de wereld het gebazel van Marsman niet boven Vestdijk's ‘genre’ stellen. Om dit nog even af te handelen: ik had gedacht, dat je er een bladzij of tien uit zou halen, en niet
een half Forum-nummer. Daar is m.i. geen enkele reden voor, waar Marsman op verschillende plaatsen al fragmenten heeft gepubliceerd en dus heelemaal niet doodgedrukt in een hoekje op publicatie door ons zit te wachten! Ik kan in geen enkel opzicht met je waardeering van Marsman's ‘goede bedoelingen’ meegaan. Onze quaestie ‘vorm of vent’ was toch geen verdediging van de rhetorische goede bedoeling? Ik sprak met Wim tijdens Pinksteren over de zaak. Hij vond het naschrift in Tegenonderzoek zelfs van een beroerde toon (wat ik niet met hem eens ben), en het stuk over de Katholieke poëzie dito in het quadraat. Wim heeft altijd veel prijs op Marsman gesteld en zal hem niet afvallen om dr. Dumay b.v. (wat mij dan nog in de schoenen zou kunnen geschoven worden, al geloof ik zelf, dat het beslist niet waar is.). Hoe het ook zij: ik vind 10 pagina's best (ik ruil ze dan eventueel met jou tegen Putman's poep, want p. is p. en je hebt volkomen recht op 10 pag., want Putman is mijn schuld!), maar ik ben tegen meer. Hoe moeten we anders een behoorlijk nummer maken? Dat argument lijkt mij niet zoo kinderachtig als jij zegt; het zou alleen kinderachtig zijn, als ik Marsman zelf accepteerde. Maar ik vind het hoe langer hoe naarder op de tong; neem mij dan eens kwalijk, dat ik geen 24 pagina's lust! -
Dit terzijde. Ik geloof, dat je t.o.v. Vestdijk gelijk hebt; het zal in laatste instantie kleinmalerei blijven. (vergeleken bij de enorme ‘Grossmalerei’ van Marsman, met aapachtige intellectueelen). Ook ik sta er naast, omdat het me ergens heelemaal niet raakt. En met Vestdijk in 1934 Forum gaan bestieren? Het gaat niet. Ik zie hoe langer hoe meer de ééne mogelijkheid naderen: Forum moet aan het eind van dit jaar vallen. Maurice staat al mijlen van ons af, jij wilt er uit, ik zou overblijven met eene Bouws naast me, die binnenkort misschien wel... radioredacteur van Filmliga zal worden. Heusch, het gaat niet, Forum was het tijdschrift van ons tweeën, ik durf het alleen niet aan, en met Vestdijk nog minder. Ik zou graag een uitweg vinden om het papier te behouden (want waar moeten we, als we blijven schrijven, anders heen?), maar ik doe het niet zonder jou. Als ik
er niet meer op aan kan, dat je meewerkt, alsof je nog redacteur was (practisch dus zou het dan geen verschil maken), heb ik er genoeg van. Laten Vestdijk en Marsman, vergezeld eventueel van een plotseling weer gevitaliseerde Maurice, de leiding overnemen. Ik ben geen redacteur met een blanco omloopstijd (nader in te vullen, à la Kloos). Het is toch duidelijk, dat jij en ik het élan van het tijdschrift zijn of zijn geweest, en dat het om moet, als één van ons valt. Nee, ik zie de toekomst vrij hopeloos in. Bouws is onmogelijk, als hij niet voortdurend gecontroleerd wordt, en ook dat karwei doe ik alleen, als ik van jouw ‘moreele’ assistentie ben verzekerd. We moeten er in Juli maar weer eens over praten. In ieder geval lijkt de mogelijkheid Vestdijk mij uitgesloten. Ik mag hem graag, maar tusschen ons is iets, dat tusschen jou en mij niet bestaat: een barrière van litteratuur. - En je hebt het over mijn ‘tegenwoordige zekerheid’! Je zit natuurlijk tot over de ooren in je eigen rotmoeilijkheden, die de mijne niet zijn, en daarom oordeel je misschien ‘perspectivisch’ onjuist. Ik heb geen zekerheid, behalve mijn tallooze zekerheden, dat overal woorden en nog eens woorden ons oplichten, alle negatieve zekerheden tegen de ‘geestelijke’ aanmatiging op ieder gebied. Maar ik sta precies zoo ‘beschikbaar’ als jij, alleen met een totaal ander temperament, met andere gegevens, en in andere condities.
(Hier heeft de heer met de schriftelijke werkjes mij onderbroken. Ik wil deze brief toch nog op de laatste post hebben).
Je stuk zend ik aan Bouws door. Ik vind het een zeer afdoend stuk tegen de Pen-club. Moet ik er dan in Panopt. nog eens iets van zeggen? Het zal (gegeven alweer de verschillen van temperament enz.) op hetzelfde neerkomen. Overigens zal Maurice misschien wel bezwaren maken. En wie weet, Bouws, om het onnette woord ‘kul’. Enfin, ik heb geen lust meer om me over zulke dingen druk te maken vanwege de parlementaire nettigheid; Forum moet maar kapot, einde 1933, dat zie ik wel.
Het gaat niet meer, met zulke geposeerde menschen.
Over Dumay later eens. Ik geloof wel, dat je gelijk hebt, maar ik spuug momenteel zoo van het boek (na al die afleveringen),
dat ik maar tot de groote vacantie wacht om het voor de boekuitgave te prepareeren. Ik heb die laatste zin niet als flauwiteit bedoeld, integendeel, maar misschien klinkt het zoo.
Dit is een lange brief, tusschen de ‘kul’ van het examenwerk door. Misschien vreeselijk verbrokkeld en onduidelijk; maar neem hem voor wat hij is en laat gauw weer wat hooren! Veel hart. gr. voor jullie beiden en de hand van je
Menno
Over Vondel? Ik protesteerde alleen tegen een ‘ewiger Hauch’, die Huizinga liet waaien, zoo maar. Vondel is een groot dichter, maar wat is een groot dichter waard? Zeker geen ‘ewiger Hauch’. Dat is weer de oude zwendelarij, ditmaal bij neef den professor.
het portret van J.v.N. zat er niet in!
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag