E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Bellevue, [4 februari 1933]
Bellevue, Zaterdag.
Beste Menno,
Vanmorgen kreeg ik 2 pakken van Walschap: kleine romans, Carla en Trouwen. Ik moet die rommel lezen, en heb er heel weinig tijd voor, zoodat het wat zal duren, voor ik ze je zend. Als het eenigszins kan, is Trouwen beter dan Carla voor ons, omdat het 1o korter is, 2o niet een vervolg van elders verschenen boeken (Adelaïde, Eric). Maar ik ben er lang niet zeker van dàt het iets voor ons is, en dat Walschap zelf nog iets beteekent. Zijn Eric was veel zwakker dan Adelaïde, en die katholieke kant van hem hoort ook minder bij ons thuis. In ieder geval heeft Marsman recht op voorgaan, wanneer de fragmenten uit zijn roman, die hij bij ons publiceeren wou, goed zijn; hij heeft lang vóór Walschap ‘plaats besproken’.
Zijn stuk tegen Last, maar vooral tegen De Kring, was bizonder aardig. Ik heb overigens met schamperheid geconstateerd dat onze importante secretaris in dit geval de knoop wel heeft durven doorhakken en dat panopticum geplaatst heeft zonder rondzending - althans aan mij. Ik applaudisseer; maar het gevoel dat hij verrekken kan, na die gewichtigdoenerij tegen mij, wordt er alleen wat sterker door.
Het principe van elkaars copie keuren, als je samen in een redactie zit, vind ik verkeerder dan ooit (ik bedoel: het in stemming
brengen, - dat wat Bouws zoo sterk maakt. Het ‘divide et impera’ van Bouws!) Ik stel voor dit radicaal af te schaffen; en ik doe het met des te meer recht omdat ik er zelf niet meer van profiteeren zal. Greshoff, Van Schendel, iedereen die ervan hoort, vindt het principe verkeerd. Als je samen in een redactie zit, neem je elkaar genoeg au sérieux om niet over elkaar te stemmen; Van Schendel zei terecht: ‘Wat betekent de opinie van 2 tegen 1, in zoo'n geval?’ Als een van de drie niet meer volwaardig is, moet hij eruit gesmeten worden, maar die pesterij van tegen-stemmen (die door Bouws tegen mij is uitgespeeld, en in zeker opzicht zelfs tegen jou, als hij het werkelijk tegen je instructies deed) vind ik nu eens ‘onverdragelijk’. - Heb je het er eigenlijk nog met hem over gehad? Waarom doet het rund zoo gepiqueerd? Heb je hem een standje gemaakt (tegen mijn zin in dan)? Ik wil mijn correspondentie in telegramstijl met hem nog wel wat voortzetten, maar het wordt toch ook weer tijd voor een redactievergadering, waarop ik sommige dingen - o.a. tegen vriend Bouws - zeggen kan. In ieder geval: als ik er niet bij ben (uit armoe), wil jij mijn voorstel wel ter sprake brengen.
Het Febr.-nr. viel mij erg mee. Greshoff over Willink is heel goed geworden; het stuk over de revolutie ‘doet’ het best, lijkt mij, Dumay is in ‘topvorm’; het panopticum is voortreffelijk; alleen het fragment van Putman beschouw ik als de blamage van Forum, en als een ernstige toenadering van ons tot Felix Timmermans. De verzen van Bourbon zijn heel, heel onbeduidend, zoo bij elkaar, en heusch niet veel beter dan die van Louis van Loo. Maar deze rotte plekken worden toch, al is het nr. niet eens zoo ‘gevarieerd’, door de rest goedgemaakt.
Later over iets anders; dit is een redactioneele brief. Debrot las ik, en ik ben er voor. - Hartelijke groeten van je
E.
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag