Menno ter Braak
aan
E. du Perron
Rotterdam, 17 januari 1933
Rotterdam, 17 Jan. '33
Beste Eddy
De toon van je brief uit Brussel vond ik niet bepaald opgewekt en bovendien niet vrij van een zekere onrechtvaardigheid. Ik kan me dat overigens levendig voorstellen, gegeven de chaos, waarin je zit, maar moet er toch ronduit op antwoorden. Wat de twee panoptica betreft, doet je toon me n.l. ‘dwingerig’ aan: ‘als je me ditmaal niet tegenwerkte’, de autoriteit van Greshoff op den achtergrond, ‘gun me dit pleizier’, ‘ik reken er op, dat je me ditmaal mijn gang laat gaan’. Waarom al die omhaal in 's hemelsnaam, terwijl ik nooit een andere bedoeling heb gehad, dan je eenvoudig mijn opinie te zeggen over die stukjes? Bij dergelijke aanmaningen wil ik overigens geen oogenblik wachten met het doorzenden van die panoptica aan Bouws en me verder geheel van opmerkingen over de opname onthouden. Maar over de qualiteit dit: ik vind ‘Als Verschuldigd Antwoord’ slecht, querulant en op het kinderachtige af, ‘De Pit der kr. Poezie’ daarentegen bijzonder aardig. Ons verschil zit m.i. precies tusschen deze twee dingen. No. 1 treft geen doel, wat je waarschijnlijk niet kan schelen (mij ook niet veel), en geeft je vijanden nu juist het recht om je van overschatting van je persoonlijke aangelegenheden te betichten. Kan je misschien ook niet schelen, maar ik kan hun in dezen geen ongelijk geven. Je bewijst hierin niets, je behandelt eenige onwaarschijnlijke individuen* (aldus voortgaande, kun je er nog tienduizend laten volgen) met enorme verachting, dat is alles. Bovendien ga je in op een niet eens zeker relletje in een achterhoekje van een winkeliersblad geventileerd (de Avro-quaestie). Het eenige, waarin ik hier wel met je mee kan gaan, is de toelichting van het woord ‘proleet’ tegenover
Heeroma. Maar om zelfs die hondenquaestie nog eens op te halen: ik begrijp werkelijk niet, hoe je in allerlei moeilijkheden zittend, daaraan nog kunt denken. - Het stukje over het sonnet heeft daarentegen juist substantie; het is een klap, die aankomt.
Als ik je brief overlees, komt het me bijna voor, alsof je me bezweert, ditmaal toch vooral geen kwaad te zeggen van je panoptica. Houd me ten goede, dat ik het zòò hoor: ‘Laat me, nu ik toch al zooveel gedonder heb, ditmaal nu eens met rust met je eeuwige gefit op mijn particuliere besognes.’ Ik waag het er toch maar op, je dit te schrijven, want anders besluipt me het vervelende gevoel van een compromis. Volgens mij is dit geen tusschenweg meer tusschen theoretisch dispuut en knokken; want van polemiek mag de lezende (ik vermijd den ‘lezer’, om geen misverstand te wekken) toch vergen, dat zij, om welke reden dan ook, iets meer is dan particuliere woordenwisseling tusschen de betrokken, gegriefde etc. partijen. Ik aanvaard alles, de persoonlijke toon kan me nooit ergeren, je vorige polemiekje tegen de Litt. Gids vond ik, vooral om het versje, geslaagd; maar niets anders dan de persoonlijke toon wordt op den duur maar vermoeiend.
Vergeef me, dat ik zoo scherp ben en nog wel tegen je verzoek in; maar ik weet, dat je het in laatste instantie toch prettiger zult vinden dan een kulbriefje. Voor de rest: vanavond geef ik de stukjes ter plaatsing aan Bouws. Acht je ook niet verplicht aan wat ook (redactie of vriendschappelijkheid b.v.), om het eerste, volgens mij dan ongeslaagde, terug te nemen. Ik geef hier alleen mijn particuliere opinie, spreek niet als de veto's zwaaiende redacteur. -
Ik zal ijverig speuren naar baantjes en je dadelijk schrijven als ik iets weet! Het zal wel toeval zijn, als er iets is, maar wie weet. Je moet vooral, als het noodig is, niet aarzelen, om het geld van Ant zoolang aan te nemen. Zij kan het werkelijk missen, ook ‘naar den geest’ en maakt het liever zoo productief dan in een of andere obscure hypotheek.
In een volgende brief minder polemiek over polemiek, hoop
ik! Het beste met de ‘zaken’! En hart. gr. voor jullie beiden van je
Menno
* Dit is waarschijnlijk nog een verschil met Tailhade ook; dat een Heeroma, van wien niemand iets zal verwachten, zich misdraagt, dringt tot vrijwel geen kip door. Een Heeroma bestaat eenvoudig niet! Alleen voor de Burg. Stand en 5 gristenen!
De quaestie met Vic is beslecht; hij heeft mij, na nog een brief van mij, zeer loyaal geantwoord, zoodat wij nu de diplomatieke betrekkingen hersteld hebben. Ik knap dus Dèr Mouw weer op.
Je kreeg Coster en mijn brief daarbij? Naar Bellevue gezonden.
Ik wacht met spanning op ‘Dumay’!
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag