E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Brussel, [4 december 1931]
Brussel, Vrijdag.
Beste Menno,
Inderdaad ben ik, direct na aankomst hier, verplicht geweest mij op te sluiten. Morgen of overmorgen mag ik weer uit. Erg ziek voel ik mij niet trouwens, meer ‘gevangen’ - wat ook al vervelend is!
Jammer dat dat stukje nu ook alweer niet goed is. Die meneer K.H. heeft een christenmentaliteit als die van 1000 anderen, en mijn stukje beslaat 6 of 7 regels. Maar laat ons er niet over sabbelen, als je vindt dat Panopticum erdoor wordt geblameerd, stuur het me dan terug; ik maak er dan een noot van voor Tegenonderzoek. Maar in principe dacht ik mij deze rubriek ook polemisch; niet alleen ‘wijzend op wantoestanden in den lande’, en dat die meneer zichzelf zoo graag bevuild zag, leek mij een boeiend symptoom. Er was in een ander nr. van Opw. Wegen een veel grooter stuk tegen mij van een dominee Van Nie, maar dan als boekbespreking, zoodat ik daarop niet zou willen antwoorden, maar dit was polemisch een bijval van Coster, en daarom dacht ik: hier wel. Maar het verschil van standpunt tusschen ons is dat jij te hoog voelt voor sommige aanvallen (evenals Marsman) en dat ik dit, tegenover mijzelf tenminste, niet anders kan voelen dan als een soort excuus. Ik zou den strijd met zoo'n stronthommel stoot voor stoot eindeloos kunnen voortzetten; ik vind het vervelend als hij en zijn vrindjes kunnen denken: ‘zie je wel, nu we hem terug aangeblaft hebben, houdt-i z'n bek’. Maar soit - en je weet al lang dat ik hier zoo over denk.
Ik kreeg ook van ‘Nico’ een briefje, en wel om medewerking aan een Holland-nr. van Le Journal des Poètes. Voor deze Fransche historie grijpt hij naar mij, en vooruit, ik zal hem niet in
den steek laten. Dat Journal is wel van geen enkel belang, maar onsympathiek is het niet, en er moet dan maar wat voor Holland gedaan worden! ‘Nico’ vraagt om een interview van mij over de poëzie; als ik dat met Méral hier in deze ziekenkamer in elkaar kan draaien, lijkt me dat niet ongezellig. - Zijn briefje aan jou over H.C. is, als gewoonlijk, verre van onjuist, maar een beetje ergerlijk van toon, vooral aan het eind. Ik zou als ik jou was, daar zeer ironisch op antwoorden (zoo zelfs dat hij het begrijpt), niet ‘verklarend’. Over het algemeen vindt men het begin van je Démasqué langzaam loskomen; mij heeft het niet gehinderd, maar misschien is het wel zoo. Iedereen vindt het, zegt Marsman. Maar ‘Nico’ is hier mogelijk weer een echo van die Iedereen. Het doet er ook geen bàl toe! God zij dank!
Ik heb op het oogenblik bepaald een kater van de chose littéraire. Ik las Den Doolaard's Druivenplukkers: 3 × zoo goed als zijn eerste boek, en 5 × zoo boeiend als De Stille Plantage. Maar in laatste instantie vraag ik: waar raakt me dat? en wat voel ik er voor? - En zoo gaat het ook met allerlei andere boeken, die ook in het buitenland verschijnen. Ik ben, geloof ik, rijp om me terug te trekken en rustig aan een paar eigen dingetjes te ‘arbeiden’, als het zoo uitkomt. Ik vraag me heusch af: wat doe ik eigenlijk in de redactie van Forum?
Ik zou ergens buiten willen wonen (tenzij ik een baantje krijg van Zijlstra) - in Lugano, of in Spanje, en me heelemaal los voelen van alle productie van anderen, ook geen vakmansbelangstelling meer willen hebben. Daar komt het ook wel van. Nu, hartelijke groeten, ook aan Truida, van je
E.
P.S. - Schrijf me niet meer hierheen; je brief zou te laat komen. Eerder nog naar Gistoux - of wacht tot ik weer schrijf.
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag