Menno ter Braak
aan
E. du Perron
Eibergen, 3 november 1931
Eibergen, 3 Nov. 1931
B.E.
Sedert twee dagen zit ik in de provincie, om uit te blazen van de verdoeming van Hampton Court. Wat mezelf verwondert, is, dat de moralisaties van Helman en Scholte (in de N.R.Cr.) mij toch nog raken en zelfs veranderingen teweeg zullen brengen in de Dr. Dumay. Ik had n.l. gedacht, dat de gemiddelde Nederlander amoreeler was, beter vertrouwd met het probleem van het cynisme; en dat Scholte zich op zou werpen als een verdediger van Gethsemane (waarbij de redactie van de N.R.Cr. fatsoenshalve nog eenige regels van de door hem geciteerde passage heeft geschrapt!) had ik niet kunnen vermoeden. Begrijpelijkerwijze is Jan Greshoff vuur en vlam. Hij stuurde mij vandaag het volgende fraaie kwatrijn:
‘Er was er eens een Koning,
Die smeerde zijn billetjes met honing,
Toen riep hij Helman: lik lik lik,
Zie wat een zoete billen heb ik!’
Niet slecht!
N.b. heb ik de eerste begrijpende en begrijpelijke samenvatting (samenvatting, niet eens critiek) van de inhoud moeten vinden in Propria Cures, waar een overigens zeer stuntelig jongmensch weergeeft, waarom het boek hem sympathiek is; en ik was verbaasd, iemand te vinden, die tenminste zag, waar het om ging! Dat schijnt Scholte b.v. absoluut onduidelijk te zijn.
De heer Zijlstra gedraagt zich bij deze débacle allersympathiekst. Hij vindt het allemaal erg naar, maar draagt zijn lot geduldig. Zelfs waagt hij het nog, H.C. mooi te blijven vinden.
Voorloopig laat ik Dr. Dumay liggen. Ik wil eerst eens zien, hoe H.C. generaliter gebracht wordt, om het thema van het volgende boek des te scherper te kunnen stellen. Dat kan dan nog het voordeel van de moreele strafexpeditie zijn. Onderwijl heb ik (voor Forum) Rembrandt van Theun de Vries gelezen. Het is een mislukking, veel te lang en psychologisch conventioneel; een soort van dichterlijke schilderkunst van zeventiende-eeuwsche milieutjes. Van Rembrandt komt weinig terecht; als het nog iets is, is het de roman van Titus van Rhijn. Maar ik denk, dat Helman het wel erg mooi zal vinden, en ook Scholte (die immers eischt, dat de romanschrijver zich niet meer vertoone, als hij eenmaal aan het schrijven is gegaan). Het eenige, wat in Rembrandt te waardeeren is, is de lyrische beschrijving. Maar daarvoor een roman van meer dan 300 pag.!
Ik zou dolgraag in Parijs zijn gekomen, maar je weet, waar hem de schoen wringt. Als ik maar eenmaal van die verdomde betalingen af ben, die financieele boetedoening! Dus: later, later. -
Zaterdag heb ik een lezing in Groningen gehouden (hetgeen tusschen haken een erg aardige stad is), met eenige voorproefjes uit het Démasqué, weswege twee heeren (muziekliefhebbers) demonstratief de zaal verlieten! Ik logeerde bij een kunstzinnige jood (een Twentsche jood, die alles ‘verdomd goed’ en ‘verdomd mooi’ vond); dat was vrij erg. Wist je, dat er een belangrijke groningsche bohême bestond? Er is zelfs een vermakelijk type bij, waarover ik je wel eens nader zal vertellen.
Wanneer ben je weer terug? Je weet toch, dat 11 Nov. Forum uitkomt, waarvoor ook Roelants overkomt?
Ik heb nog een stukje vervaardigd voor Panopticum, een bladvulling. een hart. hand van je
Menno
tot Zaterdag ben ik nog hier
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag