E. du Perron
aan
Menno ter Braak
[10 februari 1931]
Dinsdagmorgen.
Beste Menno,
Ik bedenk daar dat ik misschien wat onbeschaamd aan het aftroggelen gegaan ben. Bovendien zei je me
dat de eerste oplage van het Carnaval zoo goed als uitverkocht was -: is het misschien niet beter dat ik mijn rotexemplaar dan maar aanhoud tot de 2e druk uit is, ‘alswanneer’ je mij wel een auteurs-ex. dààrvan zult kunnen offreeren? Vooràl als ze het zetsel niet aangehouden hebben en de 2e druk met een andere letter gezet wordt (vraag dat dien meneer Van Tricht(?) eens, als je hem je roman toezegt); dàn is het, dunkt me, verreweg het beste. Deze vette letter vind ik n.l. niet alleen leelijk - dat zou niet alleen niet erg zijn, maar het is ook niet wààr, - ik vind hem ethisch, ik vind het eig. wel de letter par excellence waarin de ‘diepe en sonore gemeenplaatsen’ van het rund Coster behooren te worden afgedrukt,* en zoover mogelijk verwijderd van jouw scherpe en snelle formules. Een goed uitgever moest eig. beschikken over een uitgebreide keuze van zetmateriaal en net doen als een goed photograaf: van elk auteur het genre-van-talent weergeven, ook typographisch. Ik ken misschien maar één boek in onze generatie waarin de tekst met papier en letter prachtig samengaat: de 2de druk van Marsman's Paradise Regained (misschien ook de 1e, die ken ik niet, maar de 3e al niet meer). Dat is Marsman op-en-top, met zijn precieusheid, maar ook met zijn pittigheid, met zijn literairen èn zijn poëtischen kant. - Daarentegen is Schuim en Asch om te zien bepaald bête. Die letters zijn minder forsch en toch nog veel lobbesachtiger dan die van Carnaval; een karakterlooze letter, tout bonnement. (Zeg me nu niet, omgaand, dat volgens mijn theorieën Slau gezet zou moeten worden in een veelal kapotte letter, met af en toe wat draden en baarden eraan!)
Ik zal nog een post wachten voor ik dezen brief op de bus doe; misschien komt er nog wat van je, waar ik dan meteen op antwoorden kan.
Van uitverkochte boeken gesproken: ik kreeg een opgaafje van Stols van wat er precies verkocht is, van mijn verzamelde werken bij ZEd. uitgegeven, tot 1 Jan. 1931. Het resultaat is verbluffend; van
Poging tot Afstand (uitgeg. 1928): |
28 exx. |
Bij Gebrek aan Ernst (idem): |
38 exx. |
Nutteloos Verzet (uitgeg. 1929): |
49 exx. |
(hé hé, dat loopt aardig naar de helft van 100)... |
|
Parlando (uitgeg. 1930): |
80 exx! |
Je ziet, ik bevind mij in stijgende lijn. Als je de persexx. meerekent, dan zul je toegeven dat ik, alles welbeschouwd, tòch tot de gelezen auteurs van ons vaderland mag worden gerekend. Het is nu eenmaal een beetje ‘moeilijker’ lectuur, zie je, dan Antoon Coolen.
Zou our dear Bows desalniettemin den verkoop tòch niet nog wat kunnen activeeren? Als we het weer eens met eigen krachten in de Kalverstraat probeerden?
Er komt niks; dus daar gaat-ie. Je
E
* Het citaat (de formule) is van Van Vriesland.
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag