E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Brussel, [9 februari 1931]
Brussel, Maandagavond.
Beste Menno,
Ik schrijf je in peststemming. Allereerst: mijn binder heeft ditmaal gewerkt als een zwijn (wschl. omdat hij niet de noodige deferentie had voor al die demi-boche-auteurs); dan: onder de verpeste, bezoedelde, verwaarloosde boeken bevinden zich 3 bundels van Slau (3 op de 5 verloederd!) en jouw Carnaval. Behalve dat de titel beroerd is; daar plak je dan nog wel een etiket overheen (hij luidt op het oogenblik: m. ter brak. het carnaval der burges) - heeft de man zich niet de minste moeite gegeven om het portret dat ik er van je in had gezet behoorlijk op te plakken; hij heeft èn het portret bezoedeld èn de daartegenoverstaande titelpagina. Dit ex. is voor mij nu net goed genoeg om er iemand die ik niet bizonder hoogacht een z.g. ‘pleziertje’ mee te doen. Ingesloten het portret, zooals het er nu uitziet!
Ik wou je nu vragen: heb je niet een ingenaaid ex. voor me, èn een afdruk van dit (of van een ander) portret? Je zou me er een gróót genoegen mee doen. Gelijk hiermee zend ik je ook de Boodschap in Eva, die je er dan meteen in kunt overschrijven. Maar als je geen ex. meer thuis hebt, koop er dan geen; schrijf het me alleen, dan laat ik je een ingen. ex. door Mayer (Nijhoff, Den Haag) zenden, waarin je je hupsche pen dan even laat woeden - maar zoo netjes mogelijk, for heaven's sake! - en dat jij mij dan doorzendt. Je krijgt verder nog een cadeautje van me: doorgezonden door denzelfden Mayer, maar er is een verhaal aan verbonden. Je moet weten - men moet altijd beginnen met het Begin te weten - dat er, in den Beginne dan, bestond: een zekeren Zwitserschen avonturier Hans Bringolf. Deze meneer gaf zijn mémoires uit in het Duitsch, maar ik maakte ermee kennis met een Fransche uitgave, bezorgd door Cendrars. Het eerste moment dacht ik aan een mystificatie; ofschoon Cendrars (na de creatie van Dan Yack ben ik er helaas van overtuigd) op geen stukken na zoo'n avonturier zou weten te ‘campeeren’ als deze. Ik informeerde dus en Mayer vertoonde mij de Duitsche uitgave: de mémoires van Bringolf waren inderdaad van Bringolf. Mijn Fransche uitgave werd intusschen ook verpest door dien boekbinder, d.w.z. hij maakte het kaftje weg, waarop 4 kleine portretjes van Bringolf. Zonder portretjes voor mij geen genot en bijna geen Bringolf; - maar ik was ondertusschen verliefd geworden op het jeugdportret dat in de Duitsche uitgave voorkomt. Ik heb die uitgave nu gekocht, alléén om dat portret, dat Mayer me zenden zal, en dat ik in mijn Fransche uitgave zal plakken. Maar met den Duitschen tekst heb ik nu een veeleer onaangenaam surplus, dus vroeg ik Mayer jou die te zenden. Als je hem nog niet hebt, komt hij spoedig; en - om je éénig idee te laten van des Bringolfen
smoelement - heb ik er het kaft om laten zitten, waarop de man nògmaals voorkomt, maar in een latere phase: ik vrees, die nà het avontuur...
Hoe het zij, de tekst is alleszins de moeite waard, en als je het cadeautje versmaadt, dan maar doorgeven aan Bouws bijv., die zich immers ook over de-nogmaals-onbegrepen Eva zal moeten ontfermen. -
Nu iets anders. Zooals ik je schreef, werd de strijd met Marsman lustig gevoerd; zoo lustig dat er opeens te veel copy was voor DGW. Een artikel van mij (± 8 kolom), een brief van Marsman (1 1/2 kolom); een nawoord van mij (2 1/2 kolom) dan opeens wéér een brief van M., (van onverkort zeker 5 kolom, en verkort 3), dan mijn antwoord (dat ook op z'n minst 4 kolom zal beslaan) - de goede Kramers is tot het uiterste gebracht, d.w.z. zou het zijn, maar ik heb hem alles teruggevraagd, behalve het 1e
artikel. Vanavond krijg ik opeens een briefje van Jan Engelman of de Nieuwe Eeuw alles hebben mag. Dat lijkt me amusant. Ik weet nog niet wat ik doen zal: òf het art. van mijzelf (de voortzetting van jouw stuk) in DGW en de rest in de N.E., of àlles in de N.E., mits ze mij voor nr. I honorarium betalen (de kwestie is n.l. dat ze graag alles op de pof zouden hebben).
Als mijn 2e wederwoord integraal wordt afgedrukt is het geen grapje voor Binnendijk. Maar ik heb Marsman gezegd dat het mij onaangenaam was hem zoo te moeten aftuigen: ik werd er n.l. toe gedwongen door een welwillende maar nogal slappe verdediging van Marsman; - schrapt hij zijn Binnendijk-episode, dan doe ik het gaarne de mijne. Maar Dirk Coster komt er weer ongenadig van af - ook alweer eig. door de schuld van Marsman, die hem in één zakje wou doen - het Verhevenheids-zakje, met, je raadt nooit met wie: - met Jan Engelman, Gerard Bruning, Matthijs Vermeulen, A. Roland Holst, Slauerhoff, en Marsman zelf! Daartegenover schijn ik te moeten staan: pover, banaal individu, voorstander van het door Marsman grondig gehate ‘banale’. - Het is heusch een nogal vermakelijke historie, ook als wij beiden tot de verkorte lezing besluiten. Dàn is er van Binnendijk alleen in het ‘oorspr. artikel’ sprake.
Verder geen nieuws; maar is het niet genoeg??? Mijn boekenramp en de worsteling om de ‘creativiteit’... Ik verveel me niet, après tout, al kost die rotbinder me een hoop goed humeur. En het beroerde is dat ik niet van binder kan veranderen, want deze kerel kent nu al mijn kleine tics èn is goedkoop en vlug! wat uniek is onder boekbinders, niet alleen hier maar over alle landen. Gelukkig man, die geen boekbinders frequenteert! Vergeet je ook niet de 2 kiekjes? Maar die zijn niet voor opplakken, die zijn voor het album. Met hartelijke groeten, ook aan Truida, je
E.
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag