Briefwisseling 1930-1940. Deel 4
(1967)–Menno ter Braak, E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 354]
| |
eerste plaats voor de boekenzending, die ik een paar dagen geleden kreeg, en waaruit ik met een steelsche bijgedachte aan het intellect Zentgraaff de priapische poëzie van Apollinaire putte. Dat zooiets ‘à l'île de Java’ gedrukt wordt, moet hem (als hij het wist) wel razend maken. Of verlekkerd, wat bij hem op hetzelfde neerkomt. Vanmorgen las ik je repliek, die met de ochtendpost kwam. Hij heeft eindelijk zijn portuur gevonden, deze oude heer! En het is bijzonderlijk vermakelijk om te zien, hoe je hem ‘met eigen middelen’ aftuigt, en toch de quaestie op een ander niveau brengt. - Dat blaadje, waarin de homerische kamp zich voltrekt, lijkt me sympathiek. Zal ik er misschien eens iets voor schrijven over het Comité van Waakzaamheid? Zoo ja, laat het mij dan even weten. - Ik hoop de autobiographie van Rutherford in de paar kerstvacantiedagen, die ik nemen zal, te lezen. Wie is hij? Ik weet niets van hem. Schrijf vooral over het laatste boek van Henri Bruning, Verworpen Christendom. Het bevat o.m. een prachtig stuk tegen Van Duinkerken, dat jou stellig ook zal pleizieren. - Verder zou ik je willen aanraden (hoewel het aanraden van boeken altijd dwaas is, omdat iedereen zijn eigen leesrhythme heeft) de brieven van Jacob Burckhardt te bestellen (uitgave Kaphahn, verschenen bij de Dieterische Verlagbuchhandlung te Leipzig; editie ongeveer zooals die van de brieven van Nietzsche, kost ± 3 gulden). Ik heb daarvan de laatste dagen genoten. Deze mentaliteit van den werkelijk met cultuur behepten geleerde is mij in dezen tijd (dien hij voorspelt) een soortement troost. De toon is uitstekend, en bovendien onthullend t.o.v. Nietzsche, die veel van hem moet hebben opgestoken, of beter: opgezogen. - Ik had verleden week weer een aanval van ‘depressie’: een woord, dat heelemaal niet weergeeft, welk gevoel voor dien toestand typeerend is. Juist omdat ik er op het moment zelf ook objectief tegenover, naast sta, is zulk een aanval zoo absoluut verlammend. Je ziet, dat alles wat je denkt onzin is, en desalniettemin denk je met de grootste kracht in die richting door. Gelukkig zijn deze bezoekingen vergeleken bij die van het voorjaar maar kinderspel, want ze gaan sneller voorbij en nemen niet zoo absoluut | |
[pagina 355]
| |
hun plaats in. En dan te denken, dat zulke ‘interessante’ symptomen (want ze zijn voor mij, achteraf, als denkproblemen erg interessant), wel niets anders zullen zijn dan quaesties van ‘interne secretie’, troebelen, waarvan de ‘geest’ alleen maar een seismographisch verslag geeft! Hoogst abnormale gedachtengang, voor den heer Zentgraaff... Eergisteren ontmoette ik eindelijk, na veel vergeefsche telefoontjes, Binnerts, aan wien ik groeten voor jullie meegaf. Een erg geschikte en betrouwbare kerel, lijkt me, met eenige kleine neigingen tot het tòch - arriveeren, zonder dat hij het zelf merken zal; maar allerminst hinderlijk. Hij heeft me, als eerste ooggetuige, veel over jullie Indische leven verteld, en was o.a. zeer uit over het Alijntje, volgens hem een bijzonder humoristisch knaapje. Heb je In gesprek met de Vorigen al ontvangen? Ik zag je dialoog over het detectiveverhaal bij Nijhoff, maar kreeg nog geen exemplaar; ook het boekje over Multatuli is er nog niet. Ik zou aan een boek willen beginnen, maar ik vind geen vorm, die me volkomen bevredigt. Iets tusschen roman en essay zweeft me voor, maar zoo soepel, dat het voor mij zelf de bezwaren van geen van beide heeft. Zal ik er toe komen? Of zou ik, door die ‘depressies’, een stadium van leegheid en verval tegemoet gaan? Veel hartelijks, ook van Ant, voor jullie beiden. Je Menno |
|