Briefwisseling 1930-1940. Deel 4
(1967)–Menno ter Braak, E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 252]
| |
wat ik heb, weet niemand! Nu had ik achter elkaar buikloop - 4 dagen - met het gevolg dat ik ook leeg ben. Opnieuw onderzocht op amoeben, vond men ditmaal niets. Die veronderstelde blindedarm schijnt het ook al niet te zijn. Het is leuk. - Houd me op de hoogte van nieuwe vergiftigingsaanvallen op je. Varangot of N.S.B.? [...] Kreeg je ook nog mijn soort supplement-brief, o.a. over leesteekens - o neen, onderstrepingen? Geef me vooral antwoord op de dingen die ik je vroeg; anders moet ik maar weer overbeginnen. Ik schreef Q. nu zelf om naar prijzen te informeeren. Dat gelulhannes van de obscuranten maakt dat ik weer vechtlust krijg. Ik zie niet in waarom we bakzeil zouden halen, voor we werkelijk overleden zijn. Ik hoop je binnenkort, in ruil voor Luther, een boekje met dialogen over 't detective-verhaal te sturen, genaamd Het Sprookje van de Misdaad, en te Batavia uitgegeven. Ik kreeg daar ƒ 100. voor! Vind je 't feit dat zoo'n boekje in Batavia uitkomt, niet wel leuk? Nu puzzelt me weer wat. Ik ga eerstdaags over Multatuli en Saks schrijven, maar daar niet alleen over. Er komt ook bij: Mult. als leugenaar, geill. door de ravijnkwestie die door D.D. alleramusantst is opgelost (!); Mult. als deugdheld; Mult. als tegenstander van Van Lennep en van Huet; en nog heel wat meer. Een complete afrekening; hierna wil ik in lang niet meer over hem hooren. Mevr. Romein en Noordenbos worden beiden beantwoord, zoo ook de heer Van Vriesland. Maar dit zal wel 32 blzn. worden! Ik vraag me af hoe 't moet met Jan en zijn administratie van Gr. Ned. Het vervelende is nl. dat ik hem onlangs vroeg of hij de nieuwe dokumenten wou, die ik in de archieven van Menado en Ambon gevonden had. Ik reken daarvoor - dit is een totaal ander iets dan 't stuk naar aanl. v. Saks - op een 25 blzn. Hij stelde mij voor 't te doen in brokjes van 4 × 8 (3 × 8). Hoe moet dat? Deze serie kan ik hier in Indië gedrukt krijgen in Koloniale Studiën; die dokumenten bij scheutjes te geven zou al te mal zijn. Maar nu dat andere stuk? | |
[pagina 253]
| |
Eén ding is toch zeker: in een behoorlijk tijdschrift, moet het tijdschr. zich richten naar de copie, niet de copie zich r.n.h. tijdschrift. Met dit laatste begint het geknoei van actueele periodieken en journalistiek. Maar nu heb ik geen trek om Jan nog eens te plagen met mijn aanbod. Denk je dat het iets voor de Vrije Bladen is? Ik vrees dat Vic ertegen zal zijn. En ik neem ditmaal niets terug; geen regel, geen komma. Het is mijn complete afrekening met den Hollander-die-Multatuli-haat. Lijkt het je niet het beste om meteen te probeeren het als brochure gedrukt te krijgen? Schrijf even erover aan Jan. Voelt hij er toch voor, dan zend ik de copie 't liefst naar Gr. Ned. Schrikt hij erg van zooveel blzn. (misschien wordt 't ook wel iets minder), bedenk dan waar. Maar 'roode' drukkerijen nemen 't niet, omdat het voor een deel tegen 't historisch-materialisme gaat, - dat van Saks althans. Waarom antwoord je die prollen van Dekker en De Man niet afdoend? Ik hoùd niet van die zwijgende reprobaties. Geef ze een frisch pak slaag; je kan ze 10 × aan en ze bulken erom. Als je mij plaats wilt geven, ben ik bereid het te doen; trouwens, de blocnote die ik je zond is al iets, vind je niet? Maar jij hebt veel meer gegevens: onthul de rancune van dit vee, inpl. van in abstracto te beweren dàt ze rancuneus zijn. Citeer ze; laten de lezers voelen en zien wat voor vee het is. Anders heb je tòch ongelijk! Ik ben benieuwd of je Chiaro nog opzoekt. Schrijf me gauw weer. Als Moll me wat bezorgen kan, ga ik zoo weg. Wil hij dat ik nog wat langer hier op 't archief blijf, met 't oog op een ‘getuigschrift’ of zoo, ook best. Maar probeer er wat van te maken, want op den duur is Indië toch maar zoozoo. Dwz. klimaat en koloniseerend janhagel; verder zijn er heerlijke dingen. Maar dan: wij moeten toch weer bij elkaar terugkomen; ik zit hier tè ver, als ‘voorpost’. Hartelijk steeds je E. Ik zou je heerlijke verhalen kunnen vertellen: over mijn getikte indo-klerk, over de giftige kloek v/h Archief ‘die dadelijk aan me gezien heeft dat ik een pederast was’, enz. enz. Maar ik heb er den moed niet toe. |
|