beknoptheid brengt er ook een element van speelschheid in, dat ik bijzonder waardeeren kan. Ja, L.E. ken ik door en door, uit mijn jeugd. Ik vond het 20 jaar geleden prachtig, maar het is met dat al smakelijke historische salon-psychologie van den kouden grond. Ik houd het manuscript dus hier tot ik nader van je hoor over de bestemming ervan. - Dat briefje van Ritman, hoezeer hij dan ook aan het probleem Multatuli (‘Mul’, schrijft hij, dat rijmt op etc.) moge voorbijschieten, gaf mij toch een sympathieken indruk van den man zonder zijn rit. Als ‘superieur’ lijkt hij mij lang niet de kwaadste, en als mensch: pogend te begrijpen. Maar het lukt niet, omdat het begrip weer een deel van zijn eigen vastheid zou wegvagen. Het is een soort strijd om behoud van iets, dat tenminste de zinneloosheid uit het bestaan (die Multatuli gesteld heeft door niets te zijn als specialist) elimineert. - De Edu-quaestie kan ik met den besten wil niet zien als jij. Ik heb eenvoudig gedaan wat ieder ‘vriend’ van Multatuli zou doen, als hij toevallig onbekende brieven van hem ontdekte: ze publiceeren. De complicatie met de weduwe en met de schoelje Tromp Meesters is een complicatie, die ik erg onaangenaam vind, maar die aan de zaak zelf niets verandert. Vóór het verschijnen van die brieven was de situatie zoo, dat mevr. D.D. jr. weer eens door een lasterlijke constructie meende te kunnen bewijzen, dat Multatuli een ploert was. Het is met deze brieven dus precies zoo als met het document van 1856: de eerste de beste toevallige vondst van nieuwe papieren bewijst, dat èn Saks èn de booze weduwe van de beweegredenen van M. niets begrijpen! Dat het aandeel van die weduwe de zaak naar buiten pijnlijk maakt, is een consequentie die ik moest aanvaarden.
Tot nader maar weer, en nogmaals het beste met de amoeben. Ik word hier door de geestelijke amoeben van den heer Varangot verpest, die probeert tusschen Greshoff en mij te intrigeeren, hetgeen hem niet zal lukken.
Een hartelijke hand en groeten aan Bep
je
Menno