741. E. du Perron aan M. ter Braak
Parijs, 2 Febr. '35
aant.
Beste Menno, Ik denk met genoegen aan ons samenzijn terug; ik had ditmaal heelemaal niet het ‘remmend gevoel’, dat ik soms wel eens met je heb. Het is ook net of we ergens toch wel tot resultaten gekomen zijn, al was het alleen maar op het punt dierlijkheid-intellectualiteit. Maar ik ben op één punt enorm stom geweest: dat ik heelemaal vergat je te vragen hoe dat zoenverhaal van X. was!
Bep stuurt je gelijk hiermee een kklein boekje over Nietzsche, van Valéry. Er staan alles bij elkaar misschien wel 2 regels in, die je eens zou kunnen citeeren in de krant.
Ik heb half-en-half lust om Kuyle's stukje over het drentelen van Engelman in een panopt. stuk te behandelen en er dan bij te zeggen hoe'n katholiek kklein ploertje hij is. Werkelijk ‘ploertje’ zetten, voor dit keer. Kan dat niet? Het is misschien te laat? Vraag Jany anders mij dat stukje te bezorgen dat hij gecopieerd heeft. Of wordt het zoo al te pijnlijk voor X. Het stuit mij tegen de borst, te denken dat fluimen als Kuyle van zùlke bedenkingen profiteeren, en dat ze dat weten ook!
De Grave was niet ‘verleugend’; bleek daarvoor te eenvoudig. Hij is overigens katholiek (gebleven) en bidt. Maar met dezelfde onverschilligheid van altijd, want een ‘katholieke jongen’ is hij allerminst; wat een katholiek gemoed is leer je in Indië niet kennen, 2 weken in Utrecht zijn dan 10 × rijker dan een heel tropenbestaan.
- Toch weet ik niet of De Grave je ‘liggen’ zou; zonder gevoelsbanden is hij wschl. toch een veel te gewoon mensch en veel te on-intellectueel voor den - let wel! - ongewonen, want hyper-