420. E. du Perron aan M. ter Braak
Bellevue, 30 Juli. [1933]
Beste Menno, Goed, de rest in Bellevue. - Het genie van den notaris - als ‘de notaris’ nog iets beteekent - verwerp ik even hard als de notaris = genie (dit laatste is inderdaad overdreven). Verder: ik geloof heelemaal niet dat Bouws een exceptie is. Ik overdrijf, want ik haal één kant van je boek naar voren; maar iedere lezende Bouws, die jou leest, zal zich verlustigen met den anderen kant. Kortom, ondanks de toon, is de zwakheid van je boek, dat het een boek geworden is, of zijn wil, ‘voor iedereen’. Je bent uitgegaan om over de hiërarchie te schrijven en je bent op het praatje van gelijk bestaansrecht gekomen. Zoo voel ik het nu, ondanks al het schrijversschap, de knapheid, het brio zelfs van je toon. Wat je me dus in Bellevue vóór alles moet uitleggen is: of ik mij hier vergis: en zoo ja, wat dan de ‘grondgedachte’ of de ‘slot-trouvaille’ is van je boek. Ik wil het graag nogeens lezen, neem je het MS. mee? Misschien dat ik het beter begrijp als ik het nog eens gedrukt herlees. Het zit vol met alleraardigste, bekoorlijke, boeiende dingen, maar als je ‘honnête homme’ beteekent: gelijk bestaansrecht van den schoenlapper en Nietzsche, dan voel ik mij in laatste instantie, tout comme iedere Hollandsche dorpsnotaris ‘bekocht en opgelaten’, - want dat weet ik nu al minstens tien jaar en het heeft me nooit een sikkepit kunnen schelen!
Heb ik daarvoor het ‘polemische temperament’ en de ‘scherpe intelligentie’ van mijn vriend Dr. Menno ter Braak noodig, om mij op dergelijke kul te tracteeren? - Of moet ik dat als zoomaar een punt van uitgang beschouwen en alleen maar de essay-kunst genieten die daarboven haar arabesken trekt? Zoo ja, dan met genoegen.
Bep begrijpt je boek - d.w.z. de strekking of de laatste idee ervan - blijkbaar even slecht als ik. Je zult heusch met ons moeten praten! Ik geloof nu dat alles dààrom draait