Briefwisseling 1930-1940. Deel 2
(1964)–Menno ter Braak, E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
den boekhandel uit te schakelen, en alles per correspondentie af te doen. Met de dokterspoëzie wou hij hetzelfde doen; maar of het door de crisis komt of door het manco aan obsceniteit, op de 900 brieven die wij verzonden hebben, kwamen twee bestellingen! - D.w.z. nog lang niet genoeg om de postzegels te vergoeden. Wij moeten nu coûte que coûte een andere methode volgen. Vanaf morgen gaan Pia en ik wijk na wijk alle doktoren van Parijs afloopen, om ze het boek te vertoonen; hoe ellendig dit werk is, hoef ik je misschien niet te vertellen. Want de apothekers en dentisten nemen we er ook bij, moet je weten. Ik ben er innerlijk ziek van; ik heb iedere dag meer een gevoel van onmacht op ieder gebied; ik slaap denkende over deze rottoestand, ik word er 's morgens heel vroeg al met schrik mee wakker, en kortom, ik ga mij vanaf morgen ook totaal op de rotzooi instellen. Blijf ik hinken op 2 gedachten, dan kom ik er niet uit. Bovendien: ons laatste geld (500 fl.) hebben we in deze uitgave gestoken, Pia ook, en veel méér, en alleen het papier is betaald. Wij moeten dus 2 maanden van iets anders leven, gesteld dat wij in 2 maanden genoeg exx. ‘geplaatst’ hebben om althans de kosten te hebben gedekt. Aan Simone en Gille heb ik al minder moeten zenden, ondanks doktersrekeningen. Bep schrijft wat ze kan aan ‘brieven’; artikelen voor Vic zijn overbodig geworden, omdat hij er geen plaats voor heeft; ik heb allerlei andere dingen bedacht: als feuilletons schrijven over Spada (ik wacht op bericht hierover van de Nwe Arnhemsche Crt.) of misschien interviews met Fransche auteurs voor D.G.W., of illustraties voor de snertbladen die ik je vroeg. Ik wil alles doen; maar de proef van morgen geeft me het definitieve gevoel dat alles ook veranderd is, en als zoodanig moet worden aanvaard. Ik wil nu niet meer lezen, niet meer aan iets voor mijzelf werken (Ducroo [dat is de ‘roman’], of artikelen of wat dan ook), tot ik er weer uit ben. Ik hoop dat je deze mentaliteit begrijpt; ik verwacht het van jou, terwijl ik er Jan Gr. maar niet meer over schrijven zal. Na die laatste bekentenis van hem over Malraux - het zou precies zoo zijn met Nietzsche - heb ik over hem | |
[pagina 81]
| |
ook een waarheid geformuleerd: hij is dom; hij heeft hart, gevoel, intuïtie en smaak genoeg om zich meestal met zijn ‘oordeel’ niet erg te vergissen,* d.w.z. hij is als wezen receptief èn levend genoeg om een ‘eerste-rangs-vent’ te zijn op een zeker terrein (dat van hart), maar hij kan sommige dingen niet door-zien, hij heeft de ‘domheid die gelukkig maakt’. Tant mieux voor hem. Ik ben ‘neurasthenisch’ aangelegd, zullen wij zeggen, en dus ‘een man van uitersten’. Hoe het zij: ik heb het deze laatste weken echt hard gehad; voortdurend een strijd doorgemaakt tusschen optimisme en aanvaarden - maar ik begin nu te voelen dat het aanvaarden wordt, en dan ook maar heelemaal. Ergens zegt iets in mij: voorloopig; - maar ook als dit niet zoo was, en de ‘omstandigheden’ mij de baas blijven, ben ik liever geen dupe van mijn optimisme. De heele maatschappij werkt op het oogenblik mee aan het uitroeien van individuen van mijn soort, mijn mengelmoesje van verstand en gevoeligheid, dus... Ik wou je nu vragen om mij een groote dienst te bewijzen, een werkelijke vriendendienst, en die ik ook alleen aan jou kan vragen. - Eén ding zit mij ontzettend dwars, in mijn tegenw. situatie, in het processus van afdoen dat zich in mij voltrekt: het artikel dat ik over Malraux wou schrijven. Ik wil dit schrijven, omdat het de logische sluitsteen is van den bundel essays waarin ik mijn heele Forum-phase wou zetten; het moet een positieve slottoon zijn,** zooiets van: ‘zie hier dan wat ik totaal bewonder, ook al zou ik het zelf nooit kunnen schrijven; en klungel mij nu niet langer om de ooren met jullie bewonderde literatuurdraaiers’. Ik heb er 12 blzn. van geschreven, 3 dagen geleden, maar met hoofdpijn en het ellendigste gevoel van onmacht. (Die hoofdpijn trouwens laat mij geen dag met rust; het is ook geen echte hoofdpijn, het lijkt op impotentie van de hersens, bij de lust te bandeeren.) Hoe het zij: wil jij dit stuk nu voor mij schrijven? Stel je voor dat ik dood ben, dat ik dit stuk zoo heb laten liggen, en dat jij het nu af moet werken.*** Ik vind de stijl ervan abominabel: zwaar, draaierig, enz. - en ik kom er niet meer toe om de boel op pooten te zetten. Ik wou er abso- | |
[pagina 82]
| |
luut uit zijn, uit al het intellectueel gedoe, voor minstens 3 maanden, en dan zien hoe ik het met mijzelf heb; na de illustraties, de interviews, en het camelot-spelen bij doktersdeuren. Zou je dus dit stuk voor mij willen omwerken; er alleen uit nemen wat je als idee vindt, en wat je als formule gebruiken kan. Ik begrijp dat je het moeilijk zult vinden, maar als je de vriendschap erbij denkt en doodgewoon begint, is het best. Er is niet zóó'n reusachtig verschil tusschen jouw stijl en de mijne. Bovendien: typ het stuk met een flinke tusschenruimte tusschen de regels, dan kan ik zelf nog een en ander veranderen. Doe het ook in jouw spelling, dat maak ik wel in orde. Er moeten 2 dingen bij: 1. Dat het een boek is dat gelijk krijgt tegen ieder ander boek, zoolang het je vast heeft. Er zijn boeken die charmant zijn, en geen enkel ander boek laten vergeten; andere die al positiever zijn maar hoogstens het eigen standpunt bepalen; andere die zóó overtuigend zijn dat zij, zoolang zij duren, alles wegvegen. - Het andere is, en dit moet de conclusie zijn: dat de laatste kwaliteit is: de moed; de moed om alles door te denken. Nietzsche heeft ergens gezegd dat het gebrek aan denkkracht, de zwakheid van het denken, minder een gevolg is van de zwakheid van de intelligentie, maar van moreele lafheid. Dàt is het, waarom Malraux zoo superieur is. Het is niet alleen aangrijpend, het beheerscht tenslotte alle tragiek, door deze uiterste moed van begrijpen (en dus verklaren). - Zeg dat zoo scherp als je kan, in mijn plaats. Je hebt tot begin Juli tijd voor dit artikel. Trek je van mij niets aan, ik vertrouw absoluut op je, en kan nog altijd een en ander wijzigen en erbij schrijven. Het is werkelijk de beste uitwisseling van vriendschap die er tusschen ons bestaat, en op dit moment is het voor mijn gevoel enorm. Hartelijk dank vooruit, en antwoord maar niet op dit schrijven; noch op het verzoek (ik krijg wel tijdig het artikel), noch op de materieele rotzooi. Een hand van je Eddy. P.S. Je weet niet hoe reusachtig verlicht ik mij zal voelen als deze brief en het klad van mijn (voorloopig?) laatste essay naar | |
[pagina 83]
| |
je toe zijn; ik voel mij morgen misschien vol vuur om mij op de ‘practische slimheden’ toe te leggen! Ik ga nu dat doktersboek bestudeeren voor mijn ‘boniment’, morgen. * hij vergist zich wèl, maar vindt instinctief toch weer de ‘goede kant’ (‘le bon genre’). ** na al het ‘negatieve’ gekanker en geprotesteer. *** Bep kan het niet doen, en zeker niet na dat artikel in de N.R.C.; anders vroeg ik het haar. En trouwens, zij zit ook in de rotzooi. |
|