370. M. ter Braak aan E. du Perron
R'dam, 5 Mei '33
aant.
Beste Eddy Beroerd, dat je met die erfenis zoo zit! Ik kan me je machtelooze woede voorstellen, tegenover die verzameling palurken. Wat een toestand eigenlijk, zoo volkomen rechteloos te zijn temidden van rechters of advocaten of notarissen of andere magnaten. Maar daartegen kan een ‘particulier’ niet op. Het is goed, dat je de heele erfenis in je gedachten al afgeschreven had. En ook nu: valt het mee, dan is er aan dit pessimisme nog niets verloren. Het is bijzonder leerzaam.
Dank voor Harris! Ik hoop hem tusschen de bedrijven door te lezen. - De handel in Costers is begonnen; er prijkte al een exemplaar voor een winkelraam. Ik ontving een kwartier geleden een verzoek van Vic, om erover in de N.R.Ct. te schrijven, en lang! Hij zegt overtuigd te zijn, dat de heele pers het boekje zal kraken en wil je deze kans niet onthouden; bijzonder aardig en vriendschappelijk! Zelf moet hij zich zoo op de vlakte houden, zegt hij, dat hij het niet naar zijn zin zou kunnen doen. Ik heb de invitatie aangenomen, hoewel ik natuurlijk aan allerlei dingen moet denken, in die krant, waar ik in een tijdschriftartikel niet aan denk. Het moet objectief zijn, en zoo; maar enfin, de zaak is me ditmaal wel een beetje machiavellisme waard. Tusschen de regels door zal de goede lezer genoeg te hooren krijgen, als het stuk naar mijn zin wordt. Ik zal een begin maken met den ev. insinuator de wapens uit de hand te slaan, door iets over vriendencritiek te zeggen. Als je soms nog speciale dingen bedenkt, die goed zijn voor het nette Rotterdammer-publiek, schrijf ze me dan per omgaand.
Het verslag over Anthonie's humor heb ik weggegooid. Het was ook werkelijk niet de moeite waard. Je verhalen over 's mans parijsche houding was ook karakteristiek genoeg voor zijn humor.
Gisteren bracht ik een Forum aan mevr. Dèr Mouw. Een bij-