240. E. du Perron aan M. ter Braak
Bellevue, Zondag. [16 October 1932]
B.M. - Ik las Schopenhauer uit, waarin tot het eind meeslepende dingen staan; toen begon ik aan Richard Wagner in Bayreuth, dat mij ontzettend emmerdeerde. De woorden zijn hier bijna nergens dik genoeg om het veelzijdige genie van Wagner opzij te streven, dat genie ‘waar zelfs het sublieme onder ging!’ En het malle is, dat N. op datzelfde moment den man al door had, dat Der Fall Wagner in aanteekeningen reeds bestond! Het is een vreemd geval; maar hoe vreemd dan ook, deze Bayreuth-brochure compleet verorberen is een andere historie, die boven mijn krachten gaat. Vind je het noodig dat ik nog eens probeer? Ik las ± de helft en het eind. Het was me een deprimeerend stijlgewrocht. - Ik las verder Ter Zake (waarvan ik gelukkig de helft al kende); het is werkelijk erg goed bedoeld, vind je niet? - en de indruk die achterblijft, ook als je Donker niet in de ‘politiek’ als ‘verdwaalde kameraad’ zou zien, maar als een gedistingeerd jong kritikus wiens bundel je toevallig gekocht zou hebben, en après tout ‘leesbaar’ gevonden, is die van volslagen karakterloosheid. Hij zweeft zóó welwillend van het een naar het ander, praat zóó zelfvoldaan Brentano na en de krant en wat hij nog meer als lesje geleerd heeft, dat het eigenlijk te dwaas en onbenullig wordt om er zich aan te stooten. Hij heeft zich voor het publiek van de N.R.C. op de hoogte gesteld; geen wonder dat