Deze laatste episodes brengen mij in de herinnering telkens weer zoozeer naar dat rare stuk van mijn leven terug, dat ik er soms half misselijk van word. Voor den goeden verstaander is het een uitkleedpartij van mezelf zonder weerga. Ik hoop, dat het goed wordt; in ieder geval wordt het met ‘roode inkt’ geschreven. Maar de omvang dijt steeds uit, hoewel ik zoo geserreerd mogelijk tracht te zijn. Ik ben nu al aan pag. 213 bezig, terwijl Hampton Court er in ditzelfde formaat 176 telde. Het zal, schat ik, tusschen 240 en 250 pag. worden.
Inliggend een verslag van een begrafenis, dat je (bij uitzondering!) mag vermaken. Wat men aan het graf van Is. bij elkaar gebrald heeft, mag er zijn, zou ik zoo zeggen. Als het niet ‘de laatste eer’ was, zou ik er een panopticum over gebrouwen hebben.
Vanmiddag heb ik me eindelijk eens losgerukt van Dumay en verrukkelijk gezwommen in de molenkolk alhier. Gevolg: slaperigheid en een zekere voorliefde voor Pride and Prejudice, waar ik nog maar niet in kan komen.
Zooeven komt ook je panopticum over Ludwig, dat ik linea recta aan Bouws doorzend. Het is heel grappig en heeft me bijzonder vermaakt; maar dat over Doumer is beter, zooals waarschijnlijk Doumer ook weer een stuk dommer is dan Ludwig.
Ik geloof, dat ik nu ook weet, wat mij aan het stuk van Bep cenigszins opzettelijk voorkwam: het is een als novelle gearrangeerd essay. Nu ik dit voor mezelf weet, vind ik het een uiterst gering bezwaar.
Constant schreef mij vandaag over mijn oordeel over E.V. Het blijkt, dat hij de gedeelten, die ik als overbodig aangaf, later heeft ingelascht; hij wil ze ook schrappen.
hart. gr. voor jullie beiden
je Menno