188. M. ter Braak aan E. du Perron
R'dam, 5 Juli '32
aant.
Beste Eddy Het heeft weer eens lang geduurd, voor ik antwoord. Je hebt geen idee van de verslappende, verpestende werking, die een doodloopend seizoen aan een school op iemands mentaliteit kan hebben, vooral, als er dan nog een hittegolfje bij komt. Ik kom gewoon tot niets, wacht maar af, tot het geteem eindelijk op kan houden; het is verschrikkelijk. Verklaar daaruit mijn geringe schrijfdrift; ik sta stil, hopelijk ‘pour mieux sauter’. Het lijkt me prettig, je Zondag in Brussel even te zien! Komt Bep ook mee? Ik kan nog niet mee naar de Ardennen, want het gemeier houdt nog aan tot 15 Juli! Daarna wou ik eerst een paar dagen naar het Oosten, deels in Eibergen, deels bij Ant. Maar plannen mondeling; ik durf gewoon niet aan vrijheid denken, met de sloome dagen, die nog komen moeten, voor oogen.
Kleist lokt me erg aan; ik zal er in de vacantie (alweer dat woord) aan beginnen. Is het juist, dat het me bij een hoogst oppervlakkige ‘inkijk’ herinnert aan Poesjkin? Of lijkt dat maar zoo?
Laten we Zondag ook de quaestie Marsman bespreken; ik wil er met liefde een Panopticum over maken, want het stuk is werkelijk bijzonder goed, vind ik, en het gekakel miserabel slecht. Het stuk van Jacques heb ik niet, ik las het op het leeskabinet. Je zult er niet veel nieuws in vinden en de toon is... Jacques, dus beschaafd, verstaand en zachtmoedig tegen ieder. Maar wij krijgen toch het meeste van de hulde ditmaal.
Met groot en satanisch genoegen je eerste Costeriana overgelezen. Het stuk over de Marginalia is toch ook zeer afdoend! Het