Briefwisseling 1930-1940. Deel 1
(1962)–Menno ter Braak, E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 238]
| |
quaestie sluiten! Na je brief van Woensdag begrijp ik nog iets beter, wat je onder polemiek verstaat, en hoewel ik het nog op allerlei punten niet heelemáál met je eens ben, laat ik de toespitsing liever aan een gesprek over. Alleen dit nog: ik heb het stukje over Donker en de Vries geen oogenblik als iets onvriend-schappelijks beschouwd! Waarom ook? Integendeel, een dergelijke openhartigheid in het publiek beschouw ik juist als een proefsteen van de vriendschap. Het is ook niet eens bij me opgekomen over dat begin te schrijven. Het was een bijzonder duidelijke uiteenzetting van de situatie. Rest nog de practische staart van dit ‘incident’, n.l. je ‘onbeschofte’ briefje aan Bouws (je noemt het zelf zoo, dus dat mag ik wel overnemen). In zijn plaats zou ik zoo'n briefje ook als een grove onhebbelijkheid hebben beschouwd en kwaad zijn geworden. Over zulke behandelingswijzen word je niets anders dan: kwaad, rood! Maar soit: je schijnt hem daarna weer een heel vriendelijk briefje te hebben geschreven, nadat hij een smartelijk ultimatum naar Gistoux had gezonden. Ik heb hem nu weer week gemaakt, en hij wil alles als afgedaan en vergeten beschouwen. Maak hem dat nu alsjeblieft niet weer moeilijk door zwaar geschut! Hij heeft van die drukfouten spijt genoeg en is daarbij in zooverre in zijn recht, dat hij de aanmerkingen over de extra-correcties (zwaarwichtig inderdaad) onder je oogen heeft gebracht. Voor die aanmerkingen moet hij tenslotte opdraaien. Ik zou dus dit alternatief willen stellen: of jij ‘werkt’ voortaan niet meer dusdanig in de proeven, of de extra-correctie wordt van je honorarium afgehouden. Het eerste wil je waarschijnlijk niet, dan lijkt het tweede me een zakelijke en billijke regeling. Je hoeft dan ook geen enkele Rücksicht te nemen op de zure gezichten van de zetterij. Zeer geamuseerd las ik gisteren in de N.R.Ct. Bep over Veldkamp. Wat een vent! Een christen van de ware soort! Christendom is toch in elken vorm een zwakheid, zelfs bij een man als Schweitzer, die zich vernedert om het publiek te likken in kerken. Hierbij een stukje panopticum, dat ik over hem schreef en voorts een heel klein stukje over de Mij. Ik ben het geheel | |
[pagina 239]
| |
met je ‘contrôle’ eens, dat ik over mijzelf met het meeste effect zwijg; als je van meening bent, dat ook dit stukje te zwak is, schrijf het dan omgaand, dan gooi ik het weg. Hartelijk dank voor de critiek op mijn artikel. Ik zal ‘over-sexed’ (inderdaad banaal, evenals ‘under-sexed’) veranderen; Bep heeft ook gelijk, wat de Tate-Gallery betreft. Verder zal ik je opmerkingen verifieeren, als ik ze via Ant terug heb ontvangen. Ik zal nog een stukje inlasschen over de intelligentie van schilders en cineasten; waarom toch wel een intelligent beeldend kunstenaar boven een domme gaat (quaestie Shanghai-Express), en waarom toch deze intelligentie nog niet veel met de intelligentie te maken heeft. Fermina Marquez heb ik aan Ant uitgeleend. Heb je het dadelijk noodig? Ze heeft het, denk ik, nog niet uit, maar als je het moet hebben, schrijf ik haar, dat ze het direct naar Gistoux opzendt. - Enfantines heb ik niet! Amants, heureux Amants zend ik je binnenkort met weer een hap Nietzsche. Hart. gr. voor jullie beiden, je Menno Wat de ‘magerheid’ van mijn conclusies betreft: ik concludeer niet alleen, dat men niet schilderen mag in de litt., maar ook (hoop ik tenminste), waarop dat mag berust. Maar ik zal het nog wat omwerken. Kreeg je 2 Nietzsche's? |
|