130. M. ter Braak aan E. du Perron
Rotterdam, 9 April '32
aant.
Beste Eddy Ziezoo, kereltje, na Hampton Court heb jij nu ook je portie te pakken van de heeren objectieven! Voor het geval je dat niet in handen mocht gevallen zijn, stuur ik je hier het stukje van Donker. Ik heb aan Jacques, die hem vandaag ging bezoeken, de mondelinge boodschap meegegeven, dat hij (Donker) mij voortaan op geen enkele wijze meer behoefde aan te spreken, te groeten etc. Je hebt wel succes met je speldeprikken; zelfs de edele A.D. verliest zijn gentlemanlike manieren. Theun de Vries las ik ook; een goede, domme, maar voor alles edele, gezonde(!) V.C.S.B.-palurk. Ik ken dat type, het lijkt altijd nog wat, maar het is eigenlijk heelemaal niets. Wat je reageeren aangaat: je weet, dat is het eenige punt, waarin we meestal van opinie verschillen. Ik voor mij zou die kerels beslist niet antwoorden, tenzij ik werkelijk op een zoo lumineuze inval kwam, dat ik wist, dat ze er van zouden kruipen. Maar ik weet, dat jij er anders over denkt en kan je alleen (gelijk in de affaire-Grauls) zeggen, dat, tenzij er een vlijmend antwoord komt, niet-reageeren altijd het meeste succes heeft m.i. Aan de andere kant: ik tintel toch ook wel... maar behandel ze, als je antwoord, ijzig koel, niet getergd, of ook maar in één opzicht ‘emotioneel’; daar hebben ze toch nog pleizier van.
Ik heb een Panopticum over Huxley geschreven, waarvan hierbij doorslag.
Ik ben tegen het vers van Slau. Het zegt mij niets, maar dat ligt misschien aan mij; maar ik ben het toch al met jouw bezwaar eens. Maar bovendien: als leeken-lezer zegt het mij niets, is het mij te ‘moeilijk’. En niet moeilijk in den zin van de Parasiet...
Mijn broeder Wim logeert hier en heeft zich reusachtig vermaakt met je Panoptica. Hij vindt je een magister in dat vak en verzoekt je, zij het dan ook als ‘klein baasje’, door te blijven gaan.