[1930]
1. M. ter Braak aan E. du Perron
Rotterdam, 17 Nov. 1930
aant.
Amice (Beter titel weet ik voorloopig niet; maar de qualificatie wil ik graag uitschakelen).
Hedenmiddag vond ik je Cahiers voor de deur liggen. Eerste impressie: g.v.d., nu is de pleizierige onpersoonlijke relatie uitsluitend via Bouws en gedrukte stukken voorbij. Tweede: blij, dat ik je eindelijk kan lezen. Ik heb vanmiddag het grootste deel al verslonden. Het heeft mij om één reden nog meer gepakt dan Nutteloos Verzet, dat ik bij fragmenten prachtig vind, maar nog (als geheel) te zeer casuïstisch bekeken. Het is n.l. zoo prettig familiaar, zoo onmiddellijk, dat er geen enkele twijfel aan de directheid en zuiverheid van de reactie overblijft. Trouwens: je bent tot nu toe de eenige, die op den man af precies mijn bedoelingen bij het schrijven van het Carnaval hebt geraden. Dat was eigenlijk voor mij al voldoende, om in gedachte vriendschap te sluiten.
Ik aanvaard graag het einde van deze onpersoonlijke vriendschapsperiode. Er zal nu zooiets moeten gebeuren, als een afspraak, waartegen ik overigens werkelijk niet opzie. Alleen: daarbij zal waarschijnlijk blijken, hoe verschillend onze antecedenten zijn, die ons tot dezelfde waarheid (of voor mijn part: onwaarheid) leidden. Ik ben n.l. van afkomst vrijzinnig-protestant, braaf opgevoed door brave ouders, zonder aanwijsbare neiging tot perversiteit etc. etc., alles waarschijnlijk anders dan bij jou. Ik begin, om zoo te zeggen, de perversiteit pas nu, door mijn intellect heen, te waardeeren, en mede door Nutteloos Verzet. Ik tracht nu mijn geboorte uit de braafheid ongeveer te beschrijven in de roman Hampton Court, die al behoorlijk opschiet.