Slag om Madrid: republiek houdt stand
MADRID, 23 november - De stormaanval van de opstandelingen op de Spaanse hoofdstad is mislukt. Het offensief van generaal Mola's troepenmacht van 25 000 man, gesteund door de Italiaanse en de Duitse luchtmacht, is door het moedige verzet van de Madrileense bevolking tot staan gebracht. De opstandige generaals hebben vandaag besloten om de poging de stad door een frontale aanval te veroveren op te geven. Ze willen nu trachten Madrid door een omsingeling tot overgave te dwingen.
De nationalisten, zoals de rebellen zichzelf noemen, naderden de stad eind oktober vanuit het noord- en zuidwesten. In aller ijl werd Madrid op de slag voorbereid. De regering-Largo Caballero, die twee dagen daarvoor was uitgebreid met vier anarchistische ministers, week op 6 november uit naar Valencia. De verdediging van de stad werd in handen gegeven van generaal José Miaja. Hij maakte Madrid in 24 uur tot een vesting: circa 20 000 miliciens, ongeoefend en slecht bewapend, groeven zich in loopgraven in. Terwijl zij naar het front marcheerden, riepen zij slogans als ‘No pasarán’ en ‘Madrid zal het graf van het fascisme worden’. Miaja gaf slechts één order, zo hield hij zijn officieren voor, en die luidde ‘verdedigen’. Op de vraag waarheen de troepen zich in geval van nood moesten terugtrekken, antwoordde hij: ‘Naar het kerkhof.’
Op 7 november ontbrandde de slag om Madrid in alle hevigheid. De nationalisten concentreerden hun aanval op twee wijken in het westen van de stad, de Casa de Campo en de Ciudad Universitaria. Hier vond het treffen plaats tussen het Spaanse eliteleger uit Afrika en het volk van Madrid.
De Madrilenen vochten met de moed der wanhoop. Aan het front werd steeds dringender om versterking gevraagd. Die kwam de volgende dag toen de eerste Internationale Brigades, eenheden van buitenlandse vrijwilligers die op initiatief van de Komintern zijn opgericht, in Madrid arriveerden. Zo'n drieduizend vrijwilligers, meest Italianen, Duitsers (gevlucht voor het fascisme in eigen land) en Fransen, marcheerden op de maat van hun revolutionaire liederen over de Gran Via, de hoofdstraat van Madrid, en trokken naar het front bij Casa de Campo. Vijf dagen later kreeg Madrid opnieuw versterking. Zeker vierduizend anarchistische miliciens, onder aanvoering van de legendarische Buenaventura Durruti, hadden het front in Aragón verlaten en namen stellingen in ten westen van de Ciudad Universitaria. Bij de gevechten in deze wijk vond Durruti op 19 november de dood.
De nationalisten zagen hun aanval afgeslagen. Ze trachtten daarop het verzet van de Madrilenen met terreurbombardementen te breken. Franco verklaarde tegenover Portugese journalisten dat hij de stad liever met de grond gelijkmaakte dan dat hij haar in
De ruine van de universiteit van Madrid waar de hevigste gevechten plaatsvonden.
handen van de ‘marxisten’ liet. Vanaf 16 november bombardeerde het Duitse Condorlegioen, dat in Spanje aan de zijde van Franco gevechtservaring opdoet, 's nachts de vrijwel weerloze stad.
De Russische jachtvliegtuigen - de Sovjet-Unie voorziet sinds oktober de republiek van wapens - konden in het donker niets uitrichten.
Jef Last, de Nederlandse schrijver die als vrijwilliger naar Spanje is gekomen om zo het fascisme daadwerkelijk te bestrijden, schreef op 20 november in zijn dagboek: ‘Ik heb bommen zien vallen op de armoewijken, waar de vrouwen ons hun laatste brood en hun laatste wijn gebracht hadden, ik zal nooit meer het ontzettende gekerm en gejammer kunnen vergeten dat uit de puinhopen opsteeg.’
Maar het effect van deze terreur was eerder averechts. De bombardementen wakkerden de haat en de verzetswil van de Madrilenen aan.
Ondanks zijn surplus aan materiaal en buitenlandse assistentie kan Franco's leger Madrid niet op de knieën krijgen. De hoofdstad, uitgeput, zwaar beschadigd en vol oorlogsslachtoffers, is nog steeds in handen van de wettig gekozen regering van Spanje.