No pasarán
De opstand begon op 17 juli in Spaans Marokko. Opstandige militairen veroverden de openbare gebouwen in Ceuta, Melilla en Tetuán en braken de algemene staking, die de vakbonden als reactie hadden uitgeroepen.
‘Het leger heeft besloten de orde in Spanje te herstellen,’ luidde de openingszin van de proclamatie die generaal Franco in Tetuán liet uitvaardigen. Franco, die van 1923 tot 1926 hoofd van het Spaanse Vreemdelingenlegioen in Marokko was geweest, vloog naar Noord-Afrika (hij was sinds 1935 militair gouverneur van de Canarische Eilanden) waar hij zich aan het hoofd van de beweging plaatste. Onder dekking van Duitse en Italiaanse
De bevolking van Madrid is vastberaden zich tot het uiterste te verdedigen.
vliegtuigen landde hij met zijn troepen op het Spaanse vasteland, waar hij Cádiz en Algeciras veroverde.
De Spaanse regering onder leiding van premier Casares Quiroga reageerde weinig doortastend op het bericht van de pronunciamiento. Nog op 18 juli verklaarde zij ‘.... dat de beweging is beperkt tot bepaalde gebieden in het protectoraat (Spaans Marokko) en dat niemand, absoluut niemand, op het vasteland aan deze absurde onderneming meedoet’. Zij was niet bereid aan de eis van de arbeidersbeweging om de bevolking van wapens te voorzien, tegemoet te komen. Dezelfde dag trokken tienduizend arbeiders langs het ministerie van Oorlog, waar zij ‘wapens, wapens, wapens!’ scandeerden. De premier, die bang was dat zo'n besluit tot een bloedige burgeroorlog zou leiden, weigerde en trad af. Een nieuw kabinet werd gevormd onder leiding van de links-republikein José Giral, die op 19 juli geweren naar de socialistische en anarcho-syndicalistische vakbonden liet brengen.
Door de felle tegenstand in brede lagen van de bevolking mislukte de staatsgreep in grote delen van Spanje. Andalusië, Baskenland en Catalonië bleven trouw aan de regering. De bevolking van Madrid en Barcelona wierp barricaden op en versloeg na felle straatgevechten de muitende legereenheden. ‘Het is beter staande te vechten dan geknield te sterven. No pasarán!’ (zij zullen er niet doorkomen!), hield de charismatische communistische leidster Dolores Ibárruri, ‘La Pasionaria’, de arbeiders via de radio voor. Alleen Galicië en het sterk monarchistische en katholieke Navarra gingen vrij snel over naar de rebellen.
De opstand steunt op legerofficieren, voornamelijk uit kringen van het Vreemdelingenlegioen en de Regulares (de Marokkaanse troepen), de fascistische Falange, conservatieve katholieken en de Carlisten, die zich onder de leuze ‘Viva Christo Rey’ (lang leve Christus Koning) tegen de ‘rode republiek’ keren. Aan de zijde van de regering staan de partijen van het Volksfront, een deel van de republikeinen, de anarchisten, de revolutionairsocialisten en de Catalaanse en Baskische autonomisten. De regering kan bovendien steunen op een deel van het leger, het grootste deel van de vloot en de arbeidersmilities.