Zomerwolken(1922)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] Rei van vrouwen in Jozefs hof Geschreven voor muziek. Het joelende geruchten Verstomt; door 't late licht Der waterklare luchten Bleekt hemels naakt gezicht -: Aan schemerschaamle bogen Verstart tot zalig wee De dag die voor mijn oogen Als onbetrouwde droom verglee... Nog was de zon niet onder: Het kloppen van mijn hart Verbeidde 't lichte wonder Uit ademlooze smart - [pagina 30] [p. 30] Toen zijne jongren kwamen En naar mij neêr van 't hout Zijn witte lichaam namen, Verreten roos met bloed bedauwd... Ik voelde 't veege leven Op mijner lippen rand In bang vervluchten beven Aan sidderijlen band Terwijl mijn handen raakten Zijn leden doodverstard, Mijn vingeren genaakten De stille koude van zijn hart. - - Hun sterke handen breidden Zij onder heup en voet. De schare schoof ter zijde Voor de' armelijken stoet. [pagina 31] [p. 31] Met de andren volgde ik mede - Ik hief mijn oogen op Binnen den groenen vrede Van Jozefs schaduwstillen hof. Hij heeft mijn zwakke schromen Verkloekt tot daden sterk, Zijn dienares genomen Tot zijn verkoren werk: Der naaglen rouwe wonden Wieschen en zalfden wij; Wij betten en verbonden De scheur in zijn doorstoken zîj. Daar werd mijn hart beslopen Door ongekend geneucht, En rozen geurden open Van overluchtsche vreugd... [pagina 32] [p. 32] Hoe zal ik rein bewaren Handen gebenedijd Die in beroering waren Met Gods vermoorde lieflijkheid? - - Niet éen die sprak of weende. In 't lichtelooze gras De groote doode leende Alsof weêr met ons was De zaligende weelde Van zijn aanwezigheid Die alle lijden heelde Eer zich het hart had uitgezeid... Als nevelen genaken Den overglans der maan, Zoo voelde ik mij ontwaken Uit huiverzoeten waan [pagina 33] [p. 33] (Als was hij nooit mijn eigen, Als had ik nooit hem lief), Toen uit haar roerloos zwijgen Zijn bleeke moeder zich verhief. Zij bleef als een die luistert Alsof heur kind haar riep, Haar oog stond blindverduisterd Naar waar hij lag en sliep - O machteloos erbarmen Dat eindlijk uitweg vindt...: Wij droegen in haar armen Den last van 't onbereikbaar kind. - - Hoe in der ziele zeernis Die nergens laafnis vond, Sloeg hij de milde deernis Van deze nieuwe wond!: [pagina 34] [p. 34] Het bliksemhel vermoeden Van feller leed dan 't mijn Raakt met zijn vuren roede Der tranen levende fontein: Heur wateren bevloeien Mijns harten dorstig dal, En andre krachten groeien Uit zwakheid en verval... Ik zal mijn Heer nog zwachten Met doeken geurgedrenkt Dat hij mag overnachten In rust door plooi noch kreuk gekrenkt... De groote sterren stralen Boven den avonddamp, Maar verder dan heur dwalen Licht mijner wake lamp: [pagina 35] [p. 35] Leed dat geen troost kan deren, Haar vlam met olie voedt Tot straks de stem mijns Heeren Zijn dienstmaagd en zijn bruid begroet. Vorige Volgende