Tusschenspelen(1942)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 92] [p. 92] Oproep De lucht dungrijs; langs siddrende rozen Fluistert de wind van komenden regen, En ergens ver teemt zacht, verlegen, De stem van de zee van het eindelooze: ‘Eindelijk valt ons springtij samen Met de breuk in uw ringmuur van geruchten, Dat tot uw ooren wij reiken te vâmen Van onze reven het lijze verzuchten: Hoe lang blijft uw moedwil woelen In het gevaar van nog te versmoren In 't drijfslib en de modderschoren Van uw kolken en binnenpoelen?... Te vergaan staat elk geboden In waanzin of in anderen waanzin... Die vergaat, laat hem vergaan in Den waanzin die komt van de goden! [pagina 93] [p. 93] Mag dood droomen bij nieuwe zonnen Brengen of rust in droomeloosheid, Als u de slaap maar in zijn schoot leit Bij die de eeuwen u lief gewonnen... Zijt gij beschaamd om alleen te komen, Die zoo talloozen uitgeleidde Tot onze lijdlijke veilige wijde Steê die allen heeft opgenomen...?’ Stilte breekt nog onvolzwegen Achter een te nabije suizelen -: Over de ritslende rozen ruizelen De eerste zware druppelen regen. Vorige Volgende