Tusschenspelen(1942)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] Inconnue de la seine ‘...De zon zelf donkerde tot zwart verraad - Maar vóor éen dunste roetvlok had gekrenkt De witte majesteit van mijn gelaat, De gave bloem uit aardes droom gedrenkt, Brak ik den stengel... Toch éen oogenblik Keek ik nog eenmaal naar de wereld om Van de overzijde van doods lichten snik Door deze blinde zieldoorzichte mom...’ - -: Waar onaantastbaar nu staat uitgezeid, En weerloos naakt en glimlachoverdauwd, De nooddruft dezer schoone sterflijkheid In armsten rijkdom van ongangbaar goud: Een huiverprille lentedageraad Met de' eersten herfstlijken zonsondergang Vervloeid in bovenwezenlijken staat, Leven en dood gegrepen in éen vang: [pagina 29] [p. 29] In 't laaie hart een kleine witte vlam, Dwaallicht van in zichzelf verteerde ziel, Die, aangewezen al tot offerlam, Onnoozler beulen greep nog net ontviel In dezen eeuwgen stand van blank verwijt Dat schoonheid weêr met elken zonnedag Opbloeit tot zoo voldragen maagdlijkheid Als zich op aarde niet vervullen mag. Vorige Volgende