Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe(1932)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] Nu weet ik, lief,... Nu weet ik, lief, waar 'k aan bezwijken moet; wat ondermijnen en oplossen zal met zijn onweerbare doorwoekering den hoogen bond van ziel en geest en hart, gedoopt hier in dit tijdelijke bloed tot zulk een hechtgevoegd manbaar geluk, dat nooit een open aanslag van den dood het overmogen en verweldgen zou...: dit onvermijdlijk lijdelijk, dit zienderoogen machtloos meêbeleven van schoonheids onverstoorbaren heropbloei en reddeloos verloren lenten binnen de dreiging, in de klem van haar verval, zomer en herfst en winter tegelijk, al namen voor éenzelfden ondergang van altijd nieuwe zielen die in oogen ontsluiten haar gevleugelde ongereptheid... en telkens telkens bijna ons bezinnen op wat wij ergens zeker weten veilig in zijn onvindbaarheid, 't verlossend woord dat brak in duizend echo's, den éenen zelfden heilgen naam van liefde, verloren in de spraakverwarring, den dooven chaos aan den voet van Babels prijsgegeven torenbouw. Vorige Volgende