Strofen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe(1919)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] Zeven-en-twintigste strofe Als gij mij teêrst en innigst wilt gedenken, wijd mijn gedachtenis mijn liefste bloemen, de menschenoogen die ons openbloeiden: gedenk de kinderen die wij voldroegen... Gedenk de kinderen die wij voldroegen, de wreedverworpen vreemde nestelingen wier dagschuwe oogen en verdroogde lippen naar laafnis tastten, die zij thuis niet vonden: gedenk de kinderen die wij voldroegen... Gedenk de kinderen die wij voldroegen, de geurgelokte bijstre zwervelingen die op hun lichtgewiekte voorgevoelen binnen den bloei van onzen hof zich redden, en in zijn eeuwigheiddoorluwde schaduw genazen van den breuk der jongste herkomst, en bloemherboren zich tot ons beleden - als gij mij teêrst en innigst wilt gedenken, gedenk de kinderen die wij voldroegen. Vorige Volgende